Ruim drie weken ben ik alweer terug op ons domein in Frankrijk. Letterlijk een domein want ooit groeiden er wijnranken op het terrein. We hadden er drie dagen voor uitgetrokken om er heen te reizen. Na een afwezigheid van negen maanden opnieuw het Franse land proeven. Dat proeven moet niet al te letterlijk genomen worden. In het stadje waar we voor de eerste nacht ons tentje hadden opgezet (op een camping met uitsluitend Nederlanders) waren twee restaurants. Het beste was gesloten en in het andere waren alle terrasplaatsen gereserveerd (binnen eten mocht nog niet). We hebben onze toevlucht moeten nemen tot een kebab. In het tweede dorp waar we overnachtten was het enige restaurant gesloten. We moesten twintig kilometer rijden naar een stadje dat we kenden als tamelijk levendig. Nu was er één restaurant open. Deze keer was er wel plek voor ons. Eigenlijk gaf de hele tocht van noord naar zuid door de Franse binnenlanden dit beeld: we zijn wel weer open, maar wel héél voorzichtig. Het contrasteerde nogal met het Nederland dat we zojuist verlaten hadden en dat al in een feeststemming verkeerde vanwege de herwonnen vrijheid. Ik weet dat ik met dat soort observaties voorzichtig moet zijn, al was het maar dat ik noch tegenover Nederland, noch tegenover Frankrijk erg neutraal sta. In Nederland ben ik geboren getogen, maar ik kan niet zeggen dat ik van het land hou. Bij tijd en wijle heb ik er zelfs een grondige hekel aan en vraag me af wat ik er in godsnaam doe. In Frankrijk heb ik vijfentwintig jaar gewoond en gewerkt. Genoeg om heel wat gebreken en negatieve kanten van de Franse samenleving te leren kennen. Maar anders dan bij Nederland kan ik daar met een zekere vertedering naar kijken. Ik noem maar wat, het formalisme in dit land. Zodra ik er niet meer dagelijks in mijn werk mee te maken had, vond ik het wel amusant. Het had me in ieder geval een aantal sappige anekdotes voor aan de borreltafel opgeleverd. Maar zodra andere Nederlanders klagen over “die Fransen die…” spring ik onmiddellijk uit mijn vel over zoveel onbenul, onwetendheid en gebrek aan aanpassingsvermogen. Want laten we eerlijk zijn, wij Nederlanders vinden diep in ons hart dat, als iedereen maar zo zou doen als wij, we in een heel wat betere wereld zouden leven. Wij zijn het toppunt van normaliteit, rationaliteit én – het allerergste – openhartigheid. Het is mij in al die jaren in Frankrijk opgevallen dat het zelfbeeld van de Fransen aanzienlijk bescheidener is. Zelfgenoegzaamheid lijkt hier een doodzonde. Zet de twee verantwoordelijke ministers voor het Coronabeleid naast elkaar en je ziet meteen het verschil. Hugo de Jonge en Olivier Véran, je kunt je geen groter tegenstelling voorstellen. En dan bedoel ik niet zozeer het verschil tussen de hoofdonderwijzer en de neuroloog. Nee, ik zie de een blakend van zelfvertrouwen in een vakgebied waar hij van huis uit de ballen verstand van heeft, de ander als een uiterst deskundig vakman die precies weet waar hij het over heeft en dat met de nodige bescheidenheid over het voetlicht brengt. Een Hugo de Jonge zou, met andere woorden, in Frankrijk door gebrek aan dossierkennis geen schijn van kans hebben en een Olivier Véran zou in Nederland binnen de kortste keren op opportunistische gronden beentje gelicht worden.
Gelukkig hoef ik mij niet af te vragen in welk van de landen ik mij het meest thuis voel. Niemand kan mij verbieden in het ene of het andere land te zijn. Hoewel dat met de pandemie wel akelig dichtbij kwam. En gesteld dat ik zou moeten kiezen. Vermoedelijk zal ik dan ongelukkig zijn in het land van mijn keuze.
Een blog naar mijn hart, Ton!
LikeLike