Het leren en gebruiken van een vreemde taal is volgens mij een ingewikkeld proces, ook al suggereren allerlei taleninstituten en auteurs van boeken die vertellen dat je zeven talen in zeven dagen kunt leren anders. Ik heb twee uitersten van het spectrum in mijn naaste omgeving. De een sprak na twee à drie jaar in Brazilië gewoond te hebben een Portugees dat niet van dat van een echte Braziliaan te onderscheiden was. De ander komt na af en aan ruim een jaar in dat land verbleven te hebben niet veel verder dan goedendag en dank je wel. Ikzelf zit daar tussenin maar op een schaal van 1 tot 10 geef ik mezelf niet meer dan een 2. Duidelijk is uit dit voorbeeld dat motivatie, omstandigheden en noodzaak belangrijke factoren zijn. Nummer 1 in het voorbeeld moest wel Portugees spreken (noodzaak, motivatie) omdat hij had besloten in Brazilië te gaan wonen en werken. Bovendien (omstandigheid) is hij getrouwd met een Braziliaanse wat waarschijnlijk beter werkt dan de beste taaldocent. Nummer 2 komt alleen in Brazilië voor familiebezoek. Daarvoor gelden Nederlands en Frans als voertaal. Het contact met niet Engelssprekende Brazilianen (en dat is de overgrote meerderheid) blijft daardoor beperkt, maar dat zal nummer 2 een zorg zijn. Hier ontbreken dus noodzaak en stimulerende omstandigheden. Die heeft nummer 3 (ikzelf) ook niet, maar die heeft een onbedwingbare behoefte om wat meer te begrijpen van zijn omgeving (motivatie). Hij wil daarom de krant, reclameteksten en die op verkeersborden kunnen lezen en zich in de winkel een beetje verstaanbaar kunnen maken. Daarvoor heeft hij zich meermalen op een doe-het-zelf talencursus gestort waarin hij keer op keer niet verder dan les vijftig van de honderd is gekomen. Dat geeft hem een basiskennis van het Portugees maar niet meer dan dat.
Maar nu de praktijk. Niet van het lezen, maar van het spreken. Ook daar is sprake van een breed spectrum. Ik ken er die op het niveau van les 5 (van de 100) gekomen, vinden dat hun linguïstische bagage groot genoeg is om zich met aplomb tot de lokale bevolking te richten. Lacunes in grammaticale kennis en woordenschat worden ingevuld door weidse gebaren en woorden van eigen makelij. Dan krijg je zoiets als: ‘Pardone mi, la routa à XYZ’ aangevuld met een gebaar van twee uitgestoken armen met de handpalmen naar boven en twee opgetrokken wenkbrauwen. Het mooie is dat zulke mensen altijd bevestigd worden in de voortreffelijkheid van hun talenkennis doordat de bedoeling van hun gebrabbel zelfs in Mongolië wel zal worden begrepen. Aan de andere kant heb je van die mensen die geen woord in welke vreemde taal zullen uitspreken voordat ze zich uit kunnen drukken in vlekkeloze volzinnen. Ikzelf behoorde ooit tot die laatste categorie. Als je geen talenwonder bent, maak je dan je leven wel erg moeilijk. Tenzij je uit pure frustratie het reizen opgeeft. Want zelfs als je denkt dat je het hoogst haalbare niveau van vloeiendheid denkt bereikt te hebben, loopt het nog gegarandeerd mis. Zoals die keer dat ik in Parijs de weg naar Les Halles vroeg. Ik deed dat helemaal correct, alleen ik kende niet het verschil tussen een stomme en een aangeblazen h. Dus vroeg ik de weg naar Lèzalle en daar had die meneer nog nooit van gehoord. Ook dacht ik lange tijd dat de letters z in het woordje riz en de letter x in het woordje flux er niet voor niets zouden staan. Ook dat leidde tot onbegrip. Fransen zijn gelukkig over het algemeen niet te beroerd om je op je taalkundige fouten te wijzen, om daar dan vervolgens aan toe te voegen: “Maar u spreekt natuurlijk wel veel beter Frans dan ik Nederlands”.
Onze kleindochter heeft bij het leren van een tweede taal in het geheel geen last van dit soort dingen. Voor haar is het Portugees de moedertaal, hoewel haar vader wel altijd Nederlands tegen haar spreekt. Dat zij dan in het Portugees beantwoordt. Geruime tijd dacht ik daarom dat ze tot de categorie van de perfectionisten behoorde: eerst een solide grammaticale kennis en een ruime woordenschat opbouwen voordat ik mijn mond in die taal van mijn vader opendoe. Maar zo was het niet. Tijdens ons vorige bezoek aan Brazilië, een jaar geleden, sprak ze nog geen woord Nederlands. Ze verstond ons prima, maar ze antwoordde consequent in het Portugees. Ook als wij zeiden dat we haar niet begrepen, bleef ze in het Portugees praten, wat bij beide partijen tot grote frustratie leidde. Toen ze vier maanden geleden voor het eerst naar Nederland kwam, begon ze haar eerste Nederlandse woorden te spreken. Ja, nee, alsjeblieft, dank je wel. Dat soort werk. Op een gegeven moment zij ze zoiets als ‘Ajôsjietop’ tegen me. Ze zei het met zo’n inzet dat het wel belangrijk moest zijn. Dus vroeg ik aan mijn zoon wat dat betekende. Die schoot in de lach. Het bleek ‘Ah joh, schiet op’ te zijn.
We zijn nu alweer twee maanden in Sâo Paulo en haar taalbeheersing is in die tijd enorm toegenomen. We hebben alle stadia met haar doorlopen. Eerst antwoorden met een woord (kijk), dan twee (niet leuk, wel goed, heel lekker), dan zinnetjes, in het begin nog met infinitieven (pop slapen) en dan opeens in de vtt (kikker is gevallen), het lidwoord komt erbij (alleen de tot nu toe). En haar woordenschat blijkt verrassend groot te zijn.
Hoe snel dat aanleren van nieuwe woorden gaat, merkte ik onlangs toen ik iets uit mijn handen liet vallen in haar nabijheid en er mij een hartgrondig ‘godverdomme’ ontsnapte. Ik zei haar dat ze dat maar gauw moest vergeten omdat dat een heel lelijk woord is. In dat opzicht heb ik mijn taalgebruik de afgelopen maanden behoorlijk gekuist. Drieletterwoorden komen nauwelijks mijn mond meer uit en de Franse en Engelse versie van fecaliën die ik anders ruimhartig rondstrooi heb ik ook geschrapt. Dus wat een schrik toen ik de volgende dag Ana, toen haar iets niet lukte, luid en duidelijk god-ver-dom-me hoorde zeggen.
Auteursarchief: Ton Nijzink
Overbelast
Vanaf het begin van de COVID-pandemie heb ik me afgevraagd hoe het zou zijn om in gezinsverband te leven wanneer een gezinslid met het virus besmet is geraakt. Hoe organiseer je je om ervoor te zorgen dat niet binnen de kortste keren iedereen besmet raakt? Dankzij ons verblijf in het gezin van onze zoon in São Paulo weet ik dat nu. Zes dagen geleden kwam onze schoondochter ´s avonds ziek terug van een projectbezoek in Amazonië. Uit voorzorg verhuisde onze zoon zijn slaapplek naar de bank in de woonkamer. De volgende ochtend wordt het vermoeden bevestigd: ze test positief op het Corona-virus. We stellen een streng regiem van isolement in. Eten en drinken worden voor de slaapkamerdeur neergezet. Gecommuniceerd wordt er door de gesloten deur en via Whatsapp. Ik heb het tot mijn taak gemaakt het vaatwerk van de patiënt te beheren. Vuile borden, glazen en bestek worden door mij bij de slaapkamerdeur opgehaald en afzonderlijk met kokend heet water afgewassen en afgedroogd met een theedoek die alleen daarvoor gebruikt wordt. Vervolgens berg ik het vaatwerk zo op dat er geen gevaar van gebruik door het nog gezonde deel van het gezin bestaat. Het doet mij denken aan de verhalen die ik vroeger van mijn moeder hoorde over haar werk als dienstmeisje bij een streng-Joodse familie: hoe het vaatwerk gescheiden moest worden afgewassen en afgedroogd afhankelijk van de voedingsmiddelen die ermee genuttigd waren. Als ik het me goed herinner was het een doodzonde als een mes dat had gediend om de kaas mee te snijden in hetzelfde sopje werd afgewassen waarin een vleesmes had gelegen. Ze heeft de baan maar een paar weken uitgehouden. Ze werd er knettergek van. Wat dat betreft is deze gescheiden afwas een makkie. Onze voornaamste zorg was hoe onze kleindochter deze situatie zou opvatten. Maar geen probleem: ze blijft keurig aan deze kant van de slaapkamerdeur en communiceert met mamãe via Whatsapp.
Ingevolge de Braziliaanse quarantaineregels zit nu niet alleen onze schoondochter noodgedwongen thuis maar ook onze zoon. Zij werkt alweer een paar dagen op afstand omdat haar vervangster als laatste van het achtkoppige team dat in Amazonië op pad was, nu ook ziek geworden is. Als ik in het halletje tussen de slaapkamers ga staan hoor ik tegelijkertijd twee vergaderingen.
En wij, de grootouders, in dit alles? Wij kwamen hier om een overbelast ouderpaar te ondersteunen in de zorg voor hun qua gezondheid nogal fragiele dochtertje. Inmiddels hebben we iemand nodig om een overbelast grootouderpaar te ondersteunen in de zorg voor een overbelast ouderpaar.
Goede vakantie
Alweer drie weken in São Paulo. Wat heb ik er in deze tijd bijgeleerd over deze stad en over Brazilië in het algemeen? Ik ben geneigd te zeggen: niet veel. Laat ik vooropstellen dat ik hier ook niet gekomen ben om over deze stad, dit land van alles op te steken. Wij, de grootouders van Ana, zijn hier in de eerste plaats om voor haar te zorgen en haar ouders bij te staan in het organiseren van een min of meer gestructureerd gezinsleven. Met twee meer dan fulltime banen en een klein meisje dat regelmatig gezondheidsproblemen heeft, valt dat niet mee. Natuurlijk niet een situatie die specifiek is voor Brazilië en zelfs in Nederland kan het voorkomen dat grootouders niet om de hoek wonen. Maar in dit geval wonen de grootouders op duizend respectievelijk tienduizend kilometer afstand. Feitelijk maakt het dan niet meer uit op welke grootouders een beroep wordt gedaan. Of je nu ver of heel ver weg woont, in beide gevallen zul je voor langere tijd huis en haard moeten verlaten. Om kort te gaan, we zijn hier dus met een opdracht en die is niet om zoveel mogelijk over São Paulo c.q. Brazilië te weten te komen. In zekere zin is dat niet nieuw voor me. Ik heb in het verleden heel wat reizen naar allerlei bestemmingen in Afrika gemaakt met een specifiek doel en dat doel had dan meestal met ontwikkelingshulp te maken. Met dat soort opdrachten kom je in korte tijd vrij veel te weten over een land, een streek. Dat is nodig voor het goed vervullen van zo’n opdracht en tegelijk leuk. Vind ik tenminste. Zo heb ik nooit naar enige plek in Afrika op vakantie willen gaan. Van vliegveld naar wildpark naar witte zandstranden naar folkloristische dansgroep naar vliegveld, dat leek me helemaal niets. Af en toe een paar dagen ertussenuit knijpen om wat moois of interessants te zien, ja dat wel, maar voor vakantie ging ik toch liever wandelen op Corsica of fietsen in Zuid-Engeland. Zelfs aan een vakantie in een aantal Balkanlanden aan het eind van de jaren zeventig hield ik het frustrerende gevoel over dat ik weliswaar van alles gezien had maar dat ik het in geen enkele context kon plaatsen. Meer kennis dan een eerstejaars tentamen moderne geschiedenis en wat de reisgidsjes me boden, had ik niet in mijn bagage. Ik zou dus ook nooit op het idee gekomen zijn om naar Brazilië op vakantie te gaan. Toen ik voor vertrek hierheen nog wat kaas insloeg bij mijn vaste kaasboer en ik hem uitlegde dat de grote hoeveelheid te maken had met het aanstaande vertrek naar Brazilië, wenste hij me een goede vakantie. ‘Nee, geen vakantie’, zei ik, ‘meer een soort reddingsoperatie.’ Hij kreeg een gelaatsuitdrukking die erop leek of hij zich in een te groot stuk van zijn eigen kaas verslikte. Ik kon niet weten dat een paar dagen later de verdwijning van twee verdedigers van de oorspronkelijke bevolking in Amazonië voorpaginanieuws zou worden. Ik hoop maar dat hij me daar niet mee in verband heeft gebracht.
Ooit heb ik een jaar lang Latijns-Amerikakunde gestudeerd maar het college dat ik volgde ging over de Mexicaanse revolutie dus ik kan niet zeggen dat ik een gedegen kennis van het continent heb, laat staan van Brazilië. Natuurlijk was ik, zoals iedere linkse student in de jaren zestig en zeventig geïnteresseerd in wat er in Zuid-Amerika gebeurde. Ik schopte het zelfs nog tot bezoldigd medewerker van het Chili-komitee. Maar van een reis die kant op is het nooit gekomen. Inmiddels ben ik de afgelopen acht jaar elf keer naar Brazilië gereisd voor periodes van een tot twee maanden. Vermoedelijk heb ik hier in totaal al gauw zo´n drie jaar doorgebracht. Dus zou ik toch eigenlijk wel een beetje Brazilië-expert moeten zijn. Na drie jaar Tanzania durfde ik me zo wel te noemen. Maar van Brazilië weet ik bijna niets en de afgelopen drie weken hebben daar weinig aan toegevoegd. Nou ja, toch wel iets. We verblijven hier in een typische middenklasse buurt, en dat betekent in steden als Rio en São Paulo hoge woontorens. Hoge woontorens hebben een zichtbare invloed op de keuze van huisdieren: ik zie hier uitsluitend snoezige Pekineesjes en aanverwant klein grut. Steek ik een paar honderd meter van hier een drukke verkeersweg over, dan kom ik in een upper class wijk. Grote villa´s met ommuurde tuinen. Hier zie je de honden niet, je hoort ze alleen en aan het blaffen hoor je: dit zijn herdershonden, labradors, uit de kluiten gewassen dieren die weten hoe je een indringer van het erf moet jagen. Als je ze al ziet dan is dat groepsgewijs onder begeleiding van een professionele hondenuitlater. Wat je daar ook niet ziet zijn de poenige Ferrari´s, Lotussen en Lamborghini´s die hier door de wijk komen loeien. Daar, aan de andere kant, zijn de straten stil en is er niemand die jaloers naar ze om kan kijken. Trouwens, waarom zouden ze. De bewoners van die buurt draaien hun hand niet om voor een Rolls. Gepantserd natuurlijk.
Het leukste nieuws van de afgelopen week kwam van de Portugese president die een officieel bezoek aan Brazilië brengt. President Bolsonaro zegde een geplande afspraak met hem af omdat de Portugese president ook een afspraak had met Lula evenals met andere ex-presidenten. De reactie van de Portugees was: ’Daar zal niemand aan doodgaan.’ Laten we hopen dat dat ook geldt voor de verkiezingsnederlaag van Bolsonaro straks in november.
Zodoende
Mocht iemand onder mijn trouwe lezers zich afvragen waar die ondertitel van mijn blog toch op slaat, dan zal ik dat even kort illustreren. Mijn vorige stukje, over de Franse verkiezingen, schreef ik, Nederlands staatsburger, vanuit São Paulo (Brazilië). Of ik daarmee ook ontheemd ben? Goede vraag. Ik vertelde laatst iemand dat, zodra ik ergens in Afrika aankwam, ik onmiddellijk het gevoel had ‘Ha, ik ben er weer’, het prettige gevoel voet aan wal te zetten in een vertrouwde omgeving. Dat gevoel is in de eerste plaats aan Afrika voorbehouden, gewoon omdat het er anders ruikt. Op andere plekken kan het vertrouwd voor oog of oor voelen. Zo word ik er altijd blij van als ik na langere tijd weer Frans om me heen hoor. Dat kan je trouwens ook overkomen in de sneltram in Amstelveen, merkte ik laatst. Eigenlijk zijn er een heleboel plaatsen waar ik mij juist niet ontheemd voel. Maar al die plaatsen zijn niet ‘thuis’. Bij het echte thuisgevoel horen plekken die er niet meer zijn. Ze bestaan in mijn herinnering en gelukkig kan ik ze daar nog gemakkelijk opzoeken. Thuis is met andere woorden een plek waar ik per definitie niet ben en dat bedoel ik zo ongeveer met ontheemd.
Een andere vraag die trouwe lezers misschien gesteld hebben is waarom ik tussen oktober vorig jaar en nu niets meer op mijn blog heb geschreven. Dat zit zo. Na een aantal weken verblijf in São Paulo, besloten we dat het tijd werd om het historisch centrum van de stad te bezoeken. We zaten op dat moment nog midden in de corona-pandemie waardoor wij het openbaar vervoer tot no go area hadden verklaard. Dus een taxi. We lieten ons afzetten achter de grote kathedraal. Mijn gidsje vertelde immers dat het Praça da Sé het ideale uitgangspunt voor een wandeling door het centrum is en dat plein bevindt zich juist voor de kathedraal. Het plein werd beschreven als wijds en beschaduwd door tropische bomen. Dat klopte min of meer, al scheen de zon niet en heb ik dat van die schaduw dus niet kunnen controleren. Wat ik wel onder de immens hoge palmen kon constateren was niet zozeer schaduw als wel allerlei soorten plastic beschutting met daarin en omheen mensen en honden. Het hele plein werd in beslag genomen door daklozen, veelal in gezinsverband. Op een uitloper van het plein bevond zich een enorme samenscholing. We zijn er niet achtergekomen wat daar plaatsvond. Uitdeling van eten, van methadon? Het leek ons wijs dat niet van nabij te gaan onderzoeken. Aan de andere kant van het plein ligt het voetgangersgebied. Dat bereikten we na met schroom het plein overgestoken te hebben. De hoofdwinkelstraten zagen er min of meer normaal uit, maar de winkels in de zijstraatjes waren allemaal gesloten. Voor de neergelaten rolluiken meer geïmproviseerde onderkomens van daklozen, inclusief vuurtjes. Dit is Gotham City riep ik uit en borg mijn fototoestel op. De tegenstelling tussen samenklonteringen van rillende dakloze drugsverslaafden en de schitterende voorgevel van de effectenbeurs was me te veel. We draafden langs bezienswaardige gebouwen maar het mocht allemaal niet baten. Bij het Teatro Municipal was de maat vol. Hetzelfde beeld van daklozen die tegen de muren van het gebouw beschutting zochten en een enorme aankondiging van Peter en de wolf. Niets maakt armoede zo schrijnend als wanneer het in contrast staat tot rijkdom en luxe. Ik dacht gepokt en gemazeld door mijn Afrika-ervaring wel wat aan te kunnen. Maar in de context van gegeneraliseerde armoede valt vooral rijkdom uit de toon. Armoede in een omgeving van rijkdom en overdaad ziet er veel lelijker uit. En als bovenop die armoede ook nog de ellende van de drugsverslaving komt, dan komen we dichtbij het absolute dieptepunt van ontmenselijking. In ieder geval reden genoeg voor mij om mijn fototoestel achter de rits te houden. En erover schrijven kon ik ook niet. En dan waren er nog een paar dingen die maakten dat ik op dat moment niet zo vrolijk in het leven stond. Dat leidde tot een authentieke writer’s block, voor zover ik mezelf een writer mag noemen natuurlijk. Twee gelukzalige maanden in ons eigen paradijsje in Zuid-Frankrijk hadden daar een eind aan moeten maken, ware het niet dat aan het eind van die periode de oorlog in Oekraïne uitbrak. En aangezien ik met niets anders bezig kon zijn dan met die oorlog en vond dat ik aan alle zin en onzin die over die oorlog geschreven werd niets had toe te voegen, bleef het stil aan deze kant.
Maar nu ben ik na negen maanden weer terug in São Paulo en dat leek me een mooie gelegenheid de draad weer op te pakken. Zodoende.
Het ware Frankrijkgevoel
Gebiologeerd volg ik het nieuws rond de Franse parlementsverkiezingen. Vijf jaar woon ik al niet meer in Frankrijk, maar de politiek in dat land boeit me oneindig veel meer dan de Nederlandse. Dat heeft niets met het democratische gehalte van die politiek te maken, noch met de kwaliteit van het politieke debat. Het is vooral het theatrale, de dramatiek. Alsof je naar een Griekse tragedie aan het kijken bent. Dat alles dik onderstreept door de politieke commentatoren die er niet genoeg van lijken te krijgen om de sinds afgelopen zondag ontstane situatie als nog nooit vertoond, ongehoord en als een nachtmerrie voor de president te karakteriseren. Er zal sprake zijn van een totale verlamming van het parlement. En dan gaat het over een situatie die binnen het Nederlandse systeem als comfortabel zou gelden. Ga maar na: een regeringspartij die 42% van de zetels in de kamer heeft en die te maken krijgt met een oppositie van klassiek rechts (11% van de zetels), een links samenwerkingsverband (24%) en extreem rechts (15%). Een coalitie is zo goed als uitgesloten, maar per onderwerp zouden er onderhandelingen gevoerd moeten worden met minstens een van de oppositiepartijen om een meerderheid te krijgen. Een van de politieke commentatoren merkte na het bekend worden van de uitslagen droogjes op dat Frankrijk van een presidentiële naar een parlementaire democratie zal opschuiven. Dat lijkt logisch, maar is dat iets minder voor de Franse politici. Wie wel eens een zitting van de Franse Assemblée (de Tweede Kamer) heeft gezien zal vermoedelijk net zo als ik ontsteld zijn geraakt van het niveau van het politieke debat aldaar. De minister houdt zijn betoog en probeert boven het geschreeuw en gejoel van de oppositie uit te komen. Een aanfluiting voor de democratie denk je dan, maar voor de Fransen een vertrouwd schouwspel. Dan is het niet zo vreemd dat slechts 46% van de stemgerechtigden de dringende behoefte heeft gevoeld om naar het stemhokje te komen, waarvan nog eens 5,5% blanco heeft gestemd. Misschien een beetje kort door de bocht, maar je zou dus kunnen zeggen dat het huidige politieke systeem maar door 40% van de bevolking onderschreven wordt. Maar eigenlijk zelfs die niet, want die hebben er afgelopen zondag voor gezorgd dat de Franse politiek op de schop zal moeten. In het oude normaal kende Frankrijk feitelijk een tweepartijenstelsel. Je had de Parti Socialiste (PS) en klassiek rechts waarvan de partij voortdurend van naam veranderde. En het was bijna altijd een van deze twee partijen die een absolute meerderheid in het parlement had. Het kwam wel eens voor dat de parlementaire meerderheid niet dezelfde kleur als de president had. Dan brak er een periode van ‘cohabitation’ aan met bijvoorbeeld een rechtse president en een linkse regering. Een nachtmerrie voor de president die opeens niet meer over een regering en parlement van ja-knikkers beschikt, maar vaak een weldaad voor het land. Het verging Frankrijk zelden zo goed als onder de regering Jospin (PS) tijdens het presidentschap van Jacques Chirac (RPR, rechts).
Bezien vanuit een land als Nederland dat uitsluitend coalitieregeringen kent en zelfs een proces van tien maanden om een werkbare parlementaire meerderheid te krijgen, zou je je kunnen afvragen ‘Où est le problème?’ Maar dat is buiten de politieke traditie van het land gerekend. En vooral buiten de hartstochten waarmee die politiek bedreven wordt. Frankrijk gaat spannende tijden tegemoet met ongetwijfeld heel wat broeder-, zuster- en vadermoorden. Zo heeft oud-president Sarkozy als een ware Brutus zijn eigen politieke bakermat verraden voor de huidige president Macron. Shakespeare is in de Franse politiek nooit ver weg.
Ware het niet dat …
We zijn alweer drie weken in São Paulo, Brazilië. De afgelopen acht jaar zijn we zo’n keer of tien in Brazilië geweest. Eerst in Brasilia, daarna in Rio de Janeiro en nu voor het eerst in São Paulo. Familiebezoek, vulde ik in op de gezondheidsverklaring die ik vanwege de COVID-19 pandemie moest uploaden naar de Braziliaanse immigratie-autoriteiten. En zo is het maar net. Als onze zoon niet in Brazilië had gewoond was de kans heel klein geweest dat ik dit land in de laatste twintig jaar ooit bezocht zou hebben.
Eerder in mijn leven – zo eind jaren ‘60, begin‘70 – lag Brazilië een stuk dichterbij dan het nu gelegen zou hebben als niet … Dat was de tijd dat veel linkse intellectuelen – waaronder ik mijzelf gemakshalve maar reken – de grote maatschappelijke veranderingen vanuit Latijns-Amerika zagen komen. Zeker nadat de studentenrevoltes in Europa op niets waren uitgelopen, de culturele revolutie in China alleen voor een handjevol maoïsten aantrekkelijk was, bood het Zuid-Amerikaanse continent een wenkend perspectief. Régis Debray volgde het spoor van Che Guevara in de Boliviaanse jungle. Hoewel ook dat avontuur met de gevangenneming van de eerste en de liquidatie van de tweede op niets uitliep, leek het continent genoeg revolutionair potentieel te bieden om de harten van links Europa sneller te doen kloppen. De Tupamaros in Uruguay, de linkse peronisten in Argentinië en natuurlijk vooral de Unidad Popular in Chili. In dat land was vanaf 1970 de Volksfront-regering onder leiding van Salvador Allende aan de macht. In de tussentijd had ik mij voorbereid op mijn eigen rol in de verbreiding van de socialistische revolutie. Ik ging op Spaanse les en volgde colleges Latijns-Amerikakunde. Nadat op 11 september (wat is er met die datum?) 1973 het Chileense experiment door het leger met hulp van de VS in bloed was gesmoord, verbleekte het rooskleurige socialistische perspectief. En precies daar begon mijn meer actieve betrokkenheid bij Latijns-Amerika in het algemeen en Chili in het bijzonder. Het Chili-komitee, een solidariteitsclub gevormd door journalisten en andere intellectuelen, zocht een secretaris voor een wat professionelere aanpak van het comité precies op het moment dat mijn baantje bij de afdeling Onderwijs van de Gemeente Amsterdam afliep. Een van mijn collega’s daar was lid van het comité en zo rolde ik op zijn voordracht het actiewezen binnen. Ik ontmoette daar een avontuurlijke vrijwilligster die net terug was van een grote soloreis door Zuid-Amerika en vooral Brazilië en met wie ik bevriend raakte. Een van de leden van het comité maakte in die tijd een reportagereis door Brazilië voor het blad NieuweRevu. En een goede vriendin had een Braziliaanse vriend met wie zij door dat land reisde en van wie ik een echte Braziliaanse hangmat kreeg. Met andere woorden, Brazilië, tot dan toe voor mij terra incognita, kwam opeens op de kaart te staan. Maar gek genoeg gebeurde dat niet in het linkse wereldje. Om de een of andere reden werd het revolutionaire potentieel van dat land niet erg hoog ingeschat. Misschien had de overtuiging postgevat dat de revolutie Spaanstalig diende te zijn. Hoe dan ook, het land zuchtte even zo goed in die periode wel onder een rechtse militaire dictatuur waarin het martelen en vermoorden van politieke tegenstanders door het leger deel uitmaakte van de dagelijkse realiteit (een realiteit die door de huidige president verheerlijkt wordt).
Daarna braken er voor mij andere tijden aan. Mijn blik richtte zich op Afrika. Ik wilde namelijk in ontwikkelingshulp en dan moest je toch vooral in Afrika zijn. De analyse was ruwweg dat er in Zuid-Amerika voldoende goed opgeleiden rondliepen dus dat, als het dan met de economische ontwikkeling niet wilde vlotten, de latino’s dat aan zichzelf te danken hadden. Politiek orde op zaken stellen behoorde niet tot de doelstellingen van de officiële ontwikkelingshulp. Ook al dachten de Derdewereldbeweging en het Amerikaanse State Department daar vanuit tegengestelde ideologische gezichtspunten anders over. Zo zwierf ik twintig en nog wat jaren feitelijk of virtueel over het Afrikaanse continent. Zuid-Amerika en revolutionaire romantiek waren ver achter mijn horizon verdwenen. En dat zou zo gebleven zijn, ware het niet dat …
Dus nu, twintig jaar nadat ik Afrika en de ontwikkelingshulp vaarwel zegde, zit ik alweer tijden regelmatig op het Zuid-Amerikaanse continent. Geen Pinochets of Videla’s meer te bekennen. Maar echt goed gaat het ook niet. Hier in Brazilië zit een president die de loftrompet afsteekt over folteraars en die niets liever zou willen dan een uitzonderingstoestand afroepen waarbij het leger alle macht aan zich trekt. Goed, zijn halfzachte poging tot een staatsgreep twee weken geleden is als een lekke voetbal in een zandbak geploft, maar dat is niets om je vrolijk over te maken. Dat deze man in zijn functie van president van het grootste land van Zuid-Amerika zijn abjecte ideeën kan rondstrooien is angstaanjagend. Maar ik vrees dat we door het vorige presidentschap in de VS zo afgestompt zijn geraakt, dat we er niet echt meer warm of koud van kunnen worden.
Ik vraag me regelmatig af wat ik veertig jaar geleden gedaan zou hebben als ik door min of meer toevallige omstandigheden in Brazilië zou zijn terechtgekomen, of beter wat zou ik doen als ik veertig jaar jonger was? Ik weet het wel en ik schaam me dat ik dat niet nu alsnog doe. Ik zou onderzoek gaan doen naar de banden van het Nederlandse bedrijfsleven met corrupte politici en ondernemers in dit land en de betrokkenheid, al of niet actief, van de Nederlandse overheid daarbij. Helaas botst dit op het ogenblik met de verzorgende taken die ik in het gezin van mijn zoon verricht, maar als ik daar een jong aanstormend journalistiek talent voor zou kunnen interesseren … Ik weet het, mijn smoes is niet briljant maar ik heb even geen betere.
Over Lamborghini’s en Ferrari’s
Mijn zoon had me verteld over een straatje in zijn buurt dat vol staat met Porsches, Lamborghini’s, Ferrari’s en nog zo wat. Ik nam aan dat het hier om een dichterlijke overdrijving ging. Totdat ik gisteren met hem van uit een van die gigantische shopping malls waarin ze in dit land lijken te grossieren via de kortste weg naar huis reed. We kwamen op twee straten van zijn appartement door een straat met aan weerszijden goedgevulde terrassen. Het zag er heel gezellig uit. Tot mijn blik viel op de geparkeerd staande auto’s. Daar stonden ze, de Porsches, Lamborghini’s, Ferrari’s en MacLarens. Ik riep zoiets als ‘Dit kan niet waar zijn!’. ‘Heb ik je toch verteld’, was het antwoord. Alsof zoiets de gewoonste zaak van de wereld is. Vijftig meter verderop, maar wel uit het zicht van de bezitters van al deze ostentatieve rijkdom, staan straatschoffies bij de stoplichten te bedelen. Als je vanaf dat punt de straat oversteekt, een drukke boulevard, kom je in de Jardims terecht, een oase van rust in het voor het overige zo drukke en lawaaiige São Paulo. O ja, sorry, ik was even vergeten te vermelden dat we na twee jaar voor het eerst weer op familiebezoek in Brazilië zijn. De Jardims dus. Niet alleen een oase van rust, maar ook van groen, en van rijkdom. Ook hier. Alleen hier geen opzichtige felgekleurde bolides. Behalve in een paar doorgaande wegen rijdt hier nauwelijks een auto en de auto’s die achter de meestal zwaar omheinde huizen zichtbaar zijn, behoren vooral tot de categorie dure SUV. Naar verluidt zijn ze allemaal kogelvrij gemaakt. Ik las onlangs in de krant dat het kogelvrij maken van auto’s een van de meest lucratieve businesses in het land is. Natuurlijk wil ik iets begrijpen van wat ik zie. Volgens de GINI-coëfficiënt die inkomensongelijkheid meet staat Brazilië op nummer 151 van 159 landen. Van de rijkere ontwikkelingslanden doet alleen Zuid-Afrika het slechter. Dat land staat op een schaal van 0 tot 100 met 63 punten op de laatste plaats. Brazilië heeft 53.9 punten en, ter vergelijking, Nederland staat met 28.5 op de 15e plaats. Ja maar, zegt mijn zoon die niet alleen in Brazilië woont maar ook nog macro-econoom is, die GINI-cijfers geven een vertekend beeld. Daarin zit bijvoorbeeld niet verwerkt het niveau en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor de armere delen van de bevolking. Er gaat mij nu een lichtje branden, een waakvlammetje uit de tijd dat ik me bezighield met ontwikkelingshulp en armoedebestrijding. Was voor die lacune niet de Human Development Index (HDI) ontwikkeld? Die corrigeert namelijk het nationaal inkomen voor stand van de gezondheidszorg (levensverwachting) en opleidingsniveau (aantal jaren scholing). Dan scoort Brazilië opeens een stuk hoger dan Zuid-Afrika. Alleen, die inkomensongelijkheid (Lamborghini versus teenslippers) zit er dan weer niet in. Het blijft tobben. Op de World Happiness Index staat Brazilië op de 32e plaats, twee plaatsen onder Italië. Hoe moet ik dat dan weer duiden? Dat een Ferrari of een Lamborghini niet alleen zaligmakend is? Laat ik dat nou altijd al gedacht hebben.
De hoofdonderwijzer en de neuroloog
Ruim drie weken ben ik alweer terug op ons domein in Frankrijk. Letterlijk een domein want ooit groeiden er wijnranken op het terrein. We hadden er drie dagen voor uitgetrokken om er heen te reizen. Na een afwezigheid van negen maanden opnieuw het Franse land proeven. Dat proeven moet niet al te letterlijk genomen worden. In het stadje waar we voor de eerste nacht ons tentje hadden opgezet (op een camping met uitsluitend Nederlanders) waren twee restaurants. Het beste was gesloten en in het andere waren alle terrasplaatsen gereserveerd (binnen eten mocht nog niet). We hebben onze toevlucht moeten nemen tot een kebab. In het tweede dorp waar we overnachtten was het enige restaurant gesloten. We moesten twintig kilometer rijden naar een stadje dat we kenden als tamelijk levendig. Nu was er één restaurant open. Deze keer was er wel plek voor ons. Eigenlijk gaf de hele tocht van noord naar zuid door de Franse binnenlanden dit beeld: we zijn wel weer open, maar wel héél voorzichtig. Het contrasteerde nogal met het Nederland dat we zojuist verlaten hadden en dat al in een feeststemming verkeerde vanwege de herwonnen vrijheid. Ik weet dat ik met dat soort observaties voorzichtig moet zijn, al was het maar dat ik noch tegenover Nederland, noch tegenover Frankrijk erg neutraal sta. In Nederland ben ik geboren getogen, maar ik kan niet zeggen dat ik van het land hou. Bij tijd en wijle heb ik er zelfs een grondige hekel aan en vraag me af wat ik er in godsnaam doe. In Frankrijk heb ik vijfentwintig jaar gewoond en gewerkt. Genoeg om heel wat gebreken en negatieve kanten van de Franse samenleving te leren kennen. Maar anders dan bij Nederland kan ik daar met een zekere vertedering naar kijken. Ik noem maar wat, het formalisme in dit land. Zodra ik er niet meer dagelijks in mijn werk mee te maken had, vond ik het wel amusant. Het had me in ieder geval een aantal sappige anekdotes voor aan de borreltafel opgeleverd. Maar zodra andere Nederlanders klagen over “die Fransen die…” spring ik onmiddellijk uit mijn vel over zoveel onbenul, onwetendheid en gebrek aan aanpassingsvermogen. Want laten we eerlijk zijn, wij Nederlanders vinden diep in ons hart dat, als iedereen maar zo zou doen als wij, we in een heel wat betere wereld zouden leven. Wij zijn het toppunt van normaliteit, rationaliteit én – het allerergste – openhartigheid. Het is mij in al die jaren in Frankrijk opgevallen dat het zelfbeeld van de Fransen aanzienlijk bescheidener is. Zelfgenoegzaamheid lijkt hier een doodzonde. Zet de twee verantwoordelijke ministers voor het Coronabeleid naast elkaar en je ziet meteen het verschil. Hugo de Jonge en Olivier Véran, je kunt je geen groter tegenstelling voorstellen. En dan bedoel ik niet zozeer het verschil tussen de hoofdonderwijzer en de neuroloog. Nee, ik zie de een blakend van zelfvertrouwen in een vakgebied waar hij van huis uit de ballen verstand van heeft, de ander als een uiterst deskundig vakman die precies weet waar hij het over heeft en dat met de nodige bescheidenheid over het voetlicht brengt. Een Hugo de Jonge zou, met andere woorden, in Frankrijk door gebrek aan dossierkennis geen schijn van kans hebben en een Olivier Véran zou in Nederland binnen de kortste keren op opportunistische gronden beentje gelicht worden.
Gelukkig hoef ik mij niet af te vragen in welk van de landen ik mij het meest thuis voel. Niemand kan mij verbieden in het ene of het andere land te zijn. Hoewel dat met de pandemie wel akelig dichtbij kwam. En gesteld dat ik zou moeten kiezen. Vermoedelijk zal ik dan ongelukkig zijn in het land van mijn keuze.
Ictus
Ooit van een ictus amnésique gehoord? Vast niet. Letterlijk betekent het een amnesische slag of stoot. Van een TGA dan? Ook niet hè? Dat is goed Nederlands voor een transient global amnesia. Een tijdelijk algemeen geheugenverlies. Dat klinkt toch tamelijk normaal. Zoiets kan je toch overkomen? Dat hebben we allemaal toch wel eens, dat we even niet meer weten wat we ook alweer op gingen halen? Ja, maar dat is dus geen ictus of TGA. Een TGA is een uiterst zeldzaam fenomeen. Je weet korte tijd – dat kan een uur zijn, maar ook een halve dag – helemaal niet meer waarom je op een bepaalde plek bent en hoe je daar gekomen bent, wat je daar aan het doen bent en waarom. Als er iemand in je nabijheid is, stel je die ook voortdurend die vragen: waarom ben ik hier, wat doe ik hier, hoe ben ik hier gekomen? Voor de rest gedraag je je helemaal normaal. Er is niets bijzonders aan je te zien, je bent niet duizelig, je valt niet om, alleen je bent er wel, maar ook weer niet. Je hersens zijn gewoon even helemaal leeg. Je hebt een staat bereikt die sommige mensen na vele jaren oefenen in mediteren misschien ooit bereiken zullen. Een soort zalige onnozelheid die alleen maar prettig zou zijn als je er zeggenschap over hebt. Maar dat is het nou net, het gebeurt totaal onverwachts en je kunt het ook niet stoppen. Wie je er erg blij mee maakt is je arts. Want: a) hij/zij heeft het waarschijnlijk nog nooit eerder bij de hand gehad, b) hij/zij zal je na raadpleging van de vakliteratuur kunnen vertellen dat het absoluut goedaardig is en dat je er ook niets aan over kunt houden, c) hij/zij kan je vertellen dat je niet bang hoeft te zijn dat het je nog eens overkomt want recidive is uiterst zeldzaam. Tenslotte zal de arts je desgevraagd kunnen meedelen dat je niet hoeft te zoeken naar oorzaken, want die zijn niet bekend. We hebben hier te maken met een zogeheten idiopatische aandoening. Met andere woorden: het verschijnsel is bekend maar we weten niet wat de oorzaak kan zijn. Ik vind dat een fantastisch woord, idiopatisch. Een quasi wetenschappelijke term voor we-weten-het-niet-en-eigenlijk-is-dat-niet-erg. Heel geruststellend. Nee joh, niks aan de hand, het is gewoon idiopatisch.
Tot zover mijn populair wetenschappelijke resumé van de TGA. Dat ik niet opgeschreven zou hebben als ik niet hoogst persoonlijk daar een nieuwe vorm van had uitgevonden: de RTGA, de recurrente transient global amnesia. Dat zeg ik niet als medische wetenschapper – want dat ben ik niet – maar als ervaringsdeskundige. En wat voor een! Ik heb in mijn eentje meer TGA’s gehad dan een huisarts naar alle waarschijnlijkheid ooit in zijn/haar praktijk zal zien. De eerste keer gebeurde het me met twee glazen wijn in mijn handen. Ik kwam daarmee de eetkamer binnen en vroeg aan mijn vrouw, Jacqueline, waarom ik daarmee liep en trouwens, vroeg ik, wat doet hij hier, ik weet wel wie dat is maar waarom is hij hier? Niet erg beleefd om zo over een gast te spreken. Na enig heen-en-weer bellen heeft Jacqueline mij naar het ziekenhuis twintig kilometer verderop gereden. Ik heb die afstand nog nooit in zo’n korte tijd afgelegd. We waren nog maar nauwelijks vertrokken of we waren al aangekomen. Mijn tijdsbesef was even helemaal weg. In het ziekenhuis vroeg de dienstdoende arts mij wat er aan de hand was. Ik zei daar geen idee van te hebben en dat ik juist daarom bij hem was. Voor de rest heeft Jacqueline het woord gedaan terwijl ik mij al die aandacht als een klein kind liet welgevallen.
De tweede TGA was een heel kortstondige. Ik stond in ons huisje in Zuid-Frankrijk in een rots te hakken toen ik mij weer de vraag stelde wat ben ik aan het doen en waarom? Behoorlijk existentiële vragen waarvan het normaal gesproken geen kwaad kan als mensen zich die wat vaker stellen, maar in dit geval ging het wel over erg concrete zaken als bijtel, hamer en rots.
De derde keer was het goed raak. Ik was op een feest in een uitspanning ergens in de bossen bij Hilversum toen ik aan de vrouw met wie ik aan het praten was vertelde dat er iets raars in mijn hoofd gebeurde en haar vroeg of ze mij kon vertellen waar ik was en waarom en hoe ik daar gekomen was. Ik zag wel een paar bekende gezichten maar was niet in staat die in een zinvol verband te zien. Chaos kortom. Een dag later was alles weer min of meer op zijn plaats. Wat mij wel duidelijk werd van zo’n TGA, was dat sommige gaten in het geheugen niet meer opgevuld worden. Je zou bij wijze van spreken rond het moment van de amnesische stoot een moord kunnen plegen zonder je daar iets van te herinneren. Maar je zou ook minder ingrijpende dingen kunnen doen, maar waar je je achteraf toch erg voor zou schamen. Dat is een akelige gedachte. Niemand heeft me daar nog iets over verteld, dus misschien is het meegevallen.
De vierde en vooralsnog laatste keer vond plaats in Amsterdam. Achteraf wist ik nauwelijks meer hoe ik daar gekomen was (per trein vanuit Zutphen). Van de dag zelf die ik met vrienden heb doorgebracht en de terugreis had ik niet meer dan vage herinneringen.
Uiteraard ben ik later al of niet met de neurologe alle mogelijke triggers voor zulke aanvallen van geheugenverlies nagegaan. En als je maar lang genoeg graaft vind je altijd wel ergens een emotionele schok of iets dergelijks. Maar nee, het heeft er allemaal niets mee te maken. Ik ben gewoon een zeldzaam geval. Nog veel zeldzamer dan genieën van welke soort ook. Dat heeft wel iets.
Een scheet in de ruimte
Het woord futiliteit zeurt door mijn hoofd als een jankende grammofoonplaat met een barst. Het woord hecht zich vast aan een gevoel dat mij de laatste tijd regelmatig bekruipt: dat wat ik ook doe, het allemaal niet meer voorstelt dan een scheet in de ruimte. Wat maakt dat nou uit, zou je kunnen zeggen. Als je er maar gelukkig mee bent. Maar op het moment dat je het gevoel hebt dat niets wat je doet ertoe doet, dat je alleen maar bezig bent jezelf bezig te houden … Het minst futiel zijn bezigheden als boodschappen doen, huis schoonmaken en onderhoud aan het huis plegen. Dat zijn dingen die gewoon moeten en waarbij je je niet hoeft af te vragen welk groter doel je ermee dient. Het proberen de tuin in stand te houden is al dubieuzer. Want waarom eigenlijk? Laat het ongedierte zijn gang gaan en zie wat erover blijft. Een soort microdarwinisme. Maar met foto’s uitzoeken, een boek of columns schrijven, vinyl digitaliseren wordt het pas echt ingewikkeld. Wie zit daar op te wachten? Op de hoogte blijven van wat er in de wereld gebeurt? Word ik daar blij van? Dient dat enig doel? Je moet je geest scherp houden om op een goede manier oud te worden. Dat is tenminste iets: het risico verkleinen dat ik een mezelf herhalende demente zeurkous word, waarmee ik voorkom dat ik anderen tot last ben.
Ik wil al een tijdje een column schrijven over mijn ambities van weleer. Ik herinner me een gesprek van zo’n dertig jaar geleden. Ik had toen de leeftijd waarop je normaal gesproken aan de tweede helft van je leven begint. Een mooi moment voor bezinning. Ik zat in een fauteuil voor een open haardvuur in Harare. De vrouw des huizes vroeg mij wat ik met mijn leven wilde. Wat wilde ik bereiken? Ik antwoordde haar dat ik mij voorstelde van mijn leven een kunstwerk te maken. Ik had niet zoiets als een alles overheersend doel voor ogen, nee, ieder beleefd moment zou de uitdrukking zijn van het grotere geheel: het kunstwerk mijn leven.
Wat een tomeloze arrogantie. Andere mensen vechten om groter, meer, beter, hoger, om beroemd te worden, of om gewoon te overleven. Niet ik, ik werkte dagelijks aan mijn enige, unieke kunstwerk, namelijk mijzelf. Die ene regel van Neruda – Ik beken ik heb geleefd – kende ik toen al. In hoeverre die bijgedragen heeft tot deze pedanterie weet ik niet. Wat hierbij hoort is de door mij lang gekoesterde idee dat ik ieder moment op mijn leven zou moeten kunnen terugkijken met de constatering dat ik het goede gedaan heb. Wat een lariekoek! Alsof je na tien jaar op dezelfde manier terugkijkt als na twee dagen. Al met al moet ik zoveel jaren later vaststellen dat mijn persoonlijke levensfilosofietje in duigen is gevallen en dat ik nauwelijks meer een toetssteen heb om te kijken of iets nuttig of futiel is. Of om te weten of ik er gelukkig van ga worden. Maar dat is weer een ander verhaal.