Het leren en gebruiken van een vreemde taal is volgens mij een ingewikkeld proces, ook al suggereren allerlei taleninstituten en auteurs van boeken die vertellen dat je zeven talen in zeven dagen kunt leren anders. Ik heb twee uitersten van het spectrum in mijn naaste omgeving. De een sprak na twee à drie jaar in Brazilië gewoond te hebben een Portugees dat niet van dat van een echte Braziliaan te onderscheiden was. De ander komt na af en aan ruim een jaar in dat land verbleven te hebben niet veel verder dan goedendag en dank je wel. Ikzelf zit daar tussenin maar op een schaal van 1 tot 10 geef ik mezelf niet meer dan een 2. Duidelijk is uit dit voorbeeld dat motivatie, omstandigheden en noodzaak belangrijke factoren zijn. Nummer 1 in het voorbeeld moest wel Portugees spreken (noodzaak, motivatie) omdat hij had besloten in Brazilië te gaan wonen en werken. Bovendien (omstandigheid) is hij getrouwd met een Braziliaanse wat waarschijnlijk beter werkt dan de beste taaldocent. Nummer 2 komt alleen in Brazilië voor familiebezoek. Daarvoor gelden Nederlands en Frans als voertaal. Het contact met niet Engelssprekende Brazilianen (en dat is de overgrote meerderheid) blijft daardoor beperkt, maar dat zal nummer 2 een zorg zijn. Hier ontbreken dus noodzaak en stimulerende omstandigheden. Die heeft nummer 3 (ikzelf) ook niet, maar die heeft een onbedwingbare behoefte om wat meer te begrijpen van zijn omgeving (motivatie). Hij wil daarom de krant, reclameteksten en die op verkeersborden kunnen lezen en zich in de winkel een beetje verstaanbaar kunnen maken. Daarvoor heeft hij zich meermalen op een doe-het-zelf talencursus gestort waarin hij keer op keer niet verder dan les vijftig van de honderd is gekomen. Dat geeft hem een basiskennis van het Portugees maar niet meer dan dat.
Maar nu de praktijk. Niet van het lezen, maar van het spreken. Ook daar is sprake van een breed spectrum. Ik ken er die op het niveau van les 5 (van de 100) gekomen, vinden dat hun linguïstische bagage groot genoeg is om zich met aplomb tot de lokale bevolking te richten. Lacunes in grammaticale kennis en woordenschat worden ingevuld door weidse gebaren en woorden van eigen makelij. Dan krijg je zoiets als: ‘Pardone mi, la routa à XYZ’ aangevuld met een gebaar van twee uitgestoken armen met de handpalmen naar boven en twee opgetrokken wenkbrauwen. Het mooie is dat zulke mensen altijd bevestigd worden in de voortreffelijkheid van hun talenkennis doordat de bedoeling van hun gebrabbel zelfs in Mongolië wel zal worden begrepen. Aan de andere kant heb je van die mensen die geen woord in welke vreemde taal zullen uitspreken voordat ze zich uit kunnen drukken in vlekkeloze volzinnen. Ikzelf behoorde ooit tot die laatste categorie. Als je geen talenwonder bent, maak je dan je leven wel erg moeilijk. Tenzij je uit pure frustratie het reizen opgeeft. Want zelfs als je denkt dat je het hoogst haalbare niveau van vloeiendheid denkt bereikt te hebben, loopt het nog gegarandeerd mis. Zoals die keer dat ik in Parijs de weg naar Les Halles vroeg. Ik deed dat helemaal correct, alleen ik kende niet het verschil tussen een stomme en een aangeblazen h. Dus vroeg ik de weg naar Lèzalle en daar had die meneer nog nooit van gehoord. Ook dacht ik lange tijd dat de letters z in het woordje riz en de letter x in het woordje flux er niet voor niets zouden staan. Ook dat leidde tot onbegrip. Fransen zijn gelukkig over het algemeen niet te beroerd om je op je taalkundige fouten te wijzen, om daar dan vervolgens aan toe te voegen: “Maar u spreekt natuurlijk wel veel beter Frans dan ik Nederlands”.
Onze kleindochter heeft bij het leren van een tweede taal in het geheel geen last van dit soort dingen. Voor haar is het Portugees de moedertaal, hoewel haar vader wel altijd Nederlands tegen haar spreekt. Dat zij dan in het Portugees beantwoordt. Geruime tijd dacht ik daarom dat ze tot de categorie van de perfectionisten behoorde: eerst een solide grammaticale kennis en een ruime woordenschat opbouwen voordat ik mijn mond in die taal van mijn vader opendoe. Maar zo was het niet. Tijdens ons vorige bezoek aan Brazilië, een jaar geleden, sprak ze nog geen woord Nederlands. Ze verstond ons prima, maar ze antwoordde consequent in het Portugees. Ook als wij zeiden dat we haar niet begrepen, bleef ze in het Portugees praten, wat bij beide partijen tot grote frustratie leidde. Toen ze vier maanden geleden voor het eerst naar Nederland kwam, begon ze haar eerste Nederlandse woorden te spreken. Ja, nee, alsjeblieft, dank je wel. Dat soort werk. Op een gegeven moment zij ze zoiets als ‘Ajôsjietop’ tegen me. Ze zei het met zo’n inzet dat het wel belangrijk moest zijn. Dus vroeg ik aan mijn zoon wat dat betekende. Die schoot in de lach. Het bleek ‘Ah joh, schiet op’ te zijn.
We zijn nu alweer twee maanden in Sâo Paulo en haar taalbeheersing is in die tijd enorm toegenomen. We hebben alle stadia met haar doorlopen. Eerst antwoorden met een woord (kijk), dan twee (niet leuk, wel goed, heel lekker), dan zinnetjes, in het begin nog met infinitieven (pop slapen) en dan opeens in de vtt (kikker is gevallen), het lidwoord komt erbij (alleen de tot nu toe). En haar woordenschat blijkt verrassend groot te zijn.
Hoe snel dat aanleren van nieuwe woorden gaat, merkte ik onlangs toen ik iets uit mijn handen liet vallen in haar nabijheid en er mij een hartgrondig ‘godverdomme’ ontsnapte. Ik zei haar dat ze dat maar gauw moest vergeten omdat dat een heel lelijk woord is. In dat opzicht heb ik mijn taalgebruik de afgelopen maanden behoorlijk gekuist. Drieletterwoorden komen nauwelijks mijn mond meer uit en de Franse en Engelse versie van fecaliën die ik anders ruimhartig rondstrooi heb ik ook geschrapt. Dus wat een schrik toen ik de volgende dag Ana, toen haar iets niet lukte, luid en duidelijk god-ver-dom-me hoorde zeggen.
Categorie archief: Brazilië
Overbelast
Vanaf het begin van de COVID-pandemie heb ik me afgevraagd hoe het zou zijn om in gezinsverband te leven wanneer een gezinslid met het virus besmet is geraakt. Hoe organiseer je je om ervoor te zorgen dat niet binnen de kortste keren iedereen besmet raakt? Dankzij ons verblijf in het gezin van onze zoon in São Paulo weet ik dat nu. Zes dagen geleden kwam onze schoondochter ´s avonds ziek terug van een projectbezoek in Amazonië. Uit voorzorg verhuisde onze zoon zijn slaapplek naar de bank in de woonkamer. De volgende ochtend wordt het vermoeden bevestigd: ze test positief op het Corona-virus. We stellen een streng regiem van isolement in. Eten en drinken worden voor de slaapkamerdeur neergezet. Gecommuniceerd wordt er door de gesloten deur en via Whatsapp. Ik heb het tot mijn taak gemaakt het vaatwerk van de patiënt te beheren. Vuile borden, glazen en bestek worden door mij bij de slaapkamerdeur opgehaald en afzonderlijk met kokend heet water afgewassen en afgedroogd met een theedoek die alleen daarvoor gebruikt wordt. Vervolgens berg ik het vaatwerk zo op dat er geen gevaar van gebruik door het nog gezonde deel van het gezin bestaat. Het doet mij denken aan de verhalen die ik vroeger van mijn moeder hoorde over haar werk als dienstmeisje bij een streng-Joodse familie: hoe het vaatwerk gescheiden moest worden afgewassen en afgedroogd afhankelijk van de voedingsmiddelen die ermee genuttigd waren. Als ik het me goed herinner was het een doodzonde als een mes dat had gediend om de kaas mee te snijden in hetzelfde sopje werd afgewassen waarin een vleesmes had gelegen. Ze heeft de baan maar een paar weken uitgehouden. Ze werd er knettergek van. Wat dat betreft is deze gescheiden afwas een makkie. Onze voornaamste zorg was hoe onze kleindochter deze situatie zou opvatten. Maar geen probleem: ze blijft keurig aan deze kant van de slaapkamerdeur en communiceert met mamãe via Whatsapp.
Ingevolge de Braziliaanse quarantaineregels zit nu niet alleen onze schoondochter noodgedwongen thuis maar ook onze zoon. Zij werkt alweer een paar dagen op afstand omdat haar vervangster als laatste van het achtkoppige team dat in Amazonië op pad was, nu ook ziek geworden is. Als ik in het halletje tussen de slaapkamers ga staan hoor ik tegelijkertijd twee vergaderingen.
En wij, de grootouders, in dit alles? Wij kwamen hier om een overbelast ouderpaar te ondersteunen in de zorg voor hun qua gezondheid nogal fragiele dochtertje. Inmiddels hebben we iemand nodig om een overbelast grootouderpaar te ondersteunen in de zorg voor een overbelast ouderpaar.
Goede vakantie
Alweer drie weken in São Paulo. Wat heb ik er in deze tijd bijgeleerd over deze stad en over Brazilië in het algemeen? Ik ben geneigd te zeggen: niet veel. Laat ik vooropstellen dat ik hier ook niet gekomen ben om over deze stad, dit land van alles op te steken. Wij, de grootouders van Ana, zijn hier in de eerste plaats om voor haar te zorgen en haar ouders bij te staan in het organiseren van een min of meer gestructureerd gezinsleven. Met twee meer dan fulltime banen en een klein meisje dat regelmatig gezondheidsproblemen heeft, valt dat niet mee. Natuurlijk niet een situatie die specifiek is voor Brazilië en zelfs in Nederland kan het voorkomen dat grootouders niet om de hoek wonen. Maar in dit geval wonen de grootouders op duizend respectievelijk tienduizend kilometer afstand. Feitelijk maakt het dan niet meer uit op welke grootouders een beroep wordt gedaan. Of je nu ver of heel ver weg woont, in beide gevallen zul je voor langere tijd huis en haard moeten verlaten. Om kort te gaan, we zijn hier dus met een opdracht en die is niet om zoveel mogelijk over São Paulo c.q. Brazilië te weten te komen. In zekere zin is dat niet nieuw voor me. Ik heb in het verleden heel wat reizen naar allerlei bestemmingen in Afrika gemaakt met een specifiek doel en dat doel had dan meestal met ontwikkelingshulp te maken. Met dat soort opdrachten kom je in korte tijd vrij veel te weten over een land, een streek. Dat is nodig voor het goed vervullen van zo’n opdracht en tegelijk leuk. Vind ik tenminste. Zo heb ik nooit naar enige plek in Afrika op vakantie willen gaan. Van vliegveld naar wildpark naar witte zandstranden naar folkloristische dansgroep naar vliegveld, dat leek me helemaal niets. Af en toe een paar dagen ertussenuit knijpen om wat moois of interessants te zien, ja dat wel, maar voor vakantie ging ik toch liever wandelen op Corsica of fietsen in Zuid-Engeland. Zelfs aan een vakantie in een aantal Balkanlanden aan het eind van de jaren zeventig hield ik het frustrerende gevoel over dat ik weliswaar van alles gezien had maar dat ik het in geen enkele context kon plaatsen. Meer kennis dan een eerstejaars tentamen moderne geschiedenis en wat de reisgidsjes me boden, had ik niet in mijn bagage. Ik zou dus ook nooit op het idee gekomen zijn om naar Brazilië op vakantie te gaan. Toen ik voor vertrek hierheen nog wat kaas insloeg bij mijn vaste kaasboer en ik hem uitlegde dat de grote hoeveelheid te maken had met het aanstaande vertrek naar Brazilië, wenste hij me een goede vakantie. ‘Nee, geen vakantie’, zei ik, ‘meer een soort reddingsoperatie.’ Hij kreeg een gelaatsuitdrukking die erop leek of hij zich in een te groot stuk van zijn eigen kaas verslikte. Ik kon niet weten dat een paar dagen later de verdwijning van twee verdedigers van de oorspronkelijke bevolking in Amazonië voorpaginanieuws zou worden. Ik hoop maar dat hij me daar niet mee in verband heeft gebracht.
Ooit heb ik een jaar lang Latijns-Amerikakunde gestudeerd maar het college dat ik volgde ging over de Mexicaanse revolutie dus ik kan niet zeggen dat ik een gedegen kennis van het continent heb, laat staan van Brazilië. Natuurlijk was ik, zoals iedere linkse student in de jaren zestig en zeventig geïnteresseerd in wat er in Zuid-Amerika gebeurde. Ik schopte het zelfs nog tot bezoldigd medewerker van het Chili-komitee. Maar van een reis die kant op is het nooit gekomen. Inmiddels ben ik de afgelopen acht jaar elf keer naar Brazilië gereisd voor periodes van een tot twee maanden. Vermoedelijk heb ik hier in totaal al gauw zo´n drie jaar doorgebracht. Dus zou ik toch eigenlijk wel een beetje Brazilië-expert moeten zijn. Na drie jaar Tanzania durfde ik me zo wel te noemen. Maar van Brazilië weet ik bijna niets en de afgelopen drie weken hebben daar weinig aan toegevoegd. Nou ja, toch wel iets. We verblijven hier in een typische middenklasse buurt, en dat betekent in steden als Rio en São Paulo hoge woontorens. Hoge woontorens hebben een zichtbare invloed op de keuze van huisdieren: ik zie hier uitsluitend snoezige Pekineesjes en aanverwant klein grut. Steek ik een paar honderd meter van hier een drukke verkeersweg over, dan kom ik in een upper class wijk. Grote villa´s met ommuurde tuinen. Hier zie je de honden niet, je hoort ze alleen en aan het blaffen hoor je: dit zijn herdershonden, labradors, uit de kluiten gewassen dieren die weten hoe je een indringer van het erf moet jagen. Als je ze al ziet dan is dat groepsgewijs onder begeleiding van een professionele hondenuitlater. Wat je daar ook niet ziet zijn de poenige Ferrari´s, Lotussen en Lamborghini´s die hier door de wijk komen loeien. Daar, aan de andere kant, zijn de straten stil en is er niemand die jaloers naar ze om kan kijken. Trouwens, waarom zouden ze. De bewoners van die buurt draaien hun hand niet om voor een Rolls. Gepantserd natuurlijk.
Het leukste nieuws van de afgelopen week kwam van de Portugese president die een officieel bezoek aan Brazilië brengt. President Bolsonaro zegde een geplande afspraak met hem af omdat de Portugese president ook een afspraak had met Lula evenals met andere ex-presidenten. De reactie van de Portugees was: ’Daar zal niemand aan doodgaan.’ Laten we hopen dat dat ook geldt voor de verkiezingsnederlaag van Bolsonaro straks in november.
Zodoende
Mocht iemand onder mijn trouwe lezers zich afvragen waar die ondertitel van mijn blog toch op slaat, dan zal ik dat even kort illustreren. Mijn vorige stukje, over de Franse verkiezingen, schreef ik, Nederlands staatsburger, vanuit São Paulo (Brazilië). Of ik daarmee ook ontheemd ben? Goede vraag. Ik vertelde laatst iemand dat, zodra ik ergens in Afrika aankwam, ik onmiddellijk het gevoel had ‘Ha, ik ben er weer’, het prettige gevoel voet aan wal te zetten in een vertrouwde omgeving. Dat gevoel is in de eerste plaats aan Afrika voorbehouden, gewoon omdat het er anders ruikt. Op andere plekken kan het vertrouwd voor oog of oor voelen. Zo word ik er altijd blij van als ik na langere tijd weer Frans om me heen hoor. Dat kan je trouwens ook overkomen in de sneltram in Amstelveen, merkte ik laatst. Eigenlijk zijn er een heleboel plaatsen waar ik mij juist niet ontheemd voel. Maar al die plaatsen zijn niet ‘thuis’. Bij het echte thuisgevoel horen plekken die er niet meer zijn. Ze bestaan in mijn herinnering en gelukkig kan ik ze daar nog gemakkelijk opzoeken. Thuis is met andere woorden een plek waar ik per definitie niet ben en dat bedoel ik zo ongeveer met ontheemd.
Een andere vraag die trouwe lezers misschien gesteld hebben is waarom ik tussen oktober vorig jaar en nu niets meer op mijn blog heb geschreven. Dat zit zo. Na een aantal weken verblijf in São Paulo, besloten we dat het tijd werd om het historisch centrum van de stad te bezoeken. We zaten op dat moment nog midden in de corona-pandemie waardoor wij het openbaar vervoer tot no go area hadden verklaard. Dus een taxi. We lieten ons afzetten achter de grote kathedraal. Mijn gidsje vertelde immers dat het Praça da Sé het ideale uitgangspunt voor een wandeling door het centrum is en dat plein bevindt zich juist voor de kathedraal. Het plein werd beschreven als wijds en beschaduwd door tropische bomen. Dat klopte min of meer, al scheen de zon niet en heb ik dat van die schaduw dus niet kunnen controleren. Wat ik wel onder de immens hoge palmen kon constateren was niet zozeer schaduw als wel allerlei soorten plastic beschutting met daarin en omheen mensen en honden. Het hele plein werd in beslag genomen door daklozen, veelal in gezinsverband. Op een uitloper van het plein bevond zich een enorme samenscholing. We zijn er niet achtergekomen wat daar plaatsvond. Uitdeling van eten, van methadon? Het leek ons wijs dat niet van nabij te gaan onderzoeken. Aan de andere kant van het plein ligt het voetgangersgebied. Dat bereikten we na met schroom het plein overgestoken te hebben. De hoofdwinkelstraten zagen er min of meer normaal uit, maar de winkels in de zijstraatjes waren allemaal gesloten. Voor de neergelaten rolluiken meer geïmproviseerde onderkomens van daklozen, inclusief vuurtjes. Dit is Gotham City riep ik uit en borg mijn fototoestel op. De tegenstelling tussen samenklonteringen van rillende dakloze drugsverslaafden en de schitterende voorgevel van de effectenbeurs was me te veel. We draafden langs bezienswaardige gebouwen maar het mocht allemaal niet baten. Bij het Teatro Municipal was de maat vol. Hetzelfde beeld van daklozen die tegen de muren van het gebouw beschutting zochten en een enorme aankondiging van Peter en de wolf. Niets maakt armoede zo schrijnend als wanneer het in contrast staat tot rijkdom en luxe. Ik dacht gepokt en gemazeld door mijn Afrika-ervaring wel wat aan te kunnen. Maar in de context van gegeneraliseerde armoede valt vooral rijkdom uit de toon. Armoede in een omgeving van rijkdom en overdaad ziet er veel lelijker uit. En als bovenop die armoede ook nog de ellende van de drugsverslaving komt, dan komen we dichtbij het absolute dieptepunt van ontmenselijking. In ieder geval reden genoeg voor mij om mijn fototoestel achter de rits te houden. En erover schrijven kon ik ook niet. En dan waren er nog een paar dingen die maakten dat ik op dat moment niet zo vrolijk in het leven stond. Dat leidde tot een authentieke writer’s block, voor zover ik mezelf een writer mag noemen natuurlijk. Twee gelukzalige maanden in ons eigen paradijsje in Zuid-Frankrijk hadden daar een eind aan moeten maken, ware het niet dat aan het eind van die periode de oorlog in Oekraïne uitbrak. En aangezien ik met niets anders bezig kon zijn dan met die oorlog en vond dat ik aan alle zin en onzin die over die oorlog geschreven werd niets had toe te voegen, bleef het stil aan deze kant.
Maar nu ben ik na negen maanden weer terug in São Paulo en dat leek me een mooie gelegenheid de draad weer op te pakken. Zodoende.
Ware het niet dat …
We zijn alweer drie weken in São Paulo, Brazilië. De afgelopen acht jaar zijn we zo’n keer of tien in Brazilië geweest. Eerst in Brasilia, daarna in Rio de Janeiro en nu voor het eerst in São Paulo. Familiebezoek, vulde ik in op de gezondheidsverklaring die ik vanwege de COVID-19 pandemie moest uploaden naar de Braziliaanse immigratie-autoriteiten. En zo is het maar net. Als onze zoon niet in Brazilië had gewoond was de kans heel klein geweest dat ik dit land in de laatste twintig jaar ooit bezocht zou hebben.
Eerder in mijn leven – zo eind jaren ‘60, begin‘70 – lag Brazilië een stuk dichterbij dan het nu gelegen zou hebben als niet … Dat was de tijd dat veel linkse intellectuelen – waaronder ik mijzelf gemakshalve maar reken – de grote maatschappelijke veranderingen vanuit Latijns-Amerika zagen komen. Zeker nadat de studentenrevoltes in Europa op niets waren uitgelopen, de culturele revolutie in China alleen voor een handjevol maoïsten aantrekkelijk was, bood het Zuid-Amerikaanse continent een wenkend perspectief. Régis Debray volgde het spoor van Che Guevara in de Boliviaanse jungle. Hoewel ook dat avontuur met de gevangenneming van de eerste en de liquidatie van de tweede op niets uitliep, leek het continent genoeg revolutionair potentieel te bieden om de harten van links Europa sneller te doen kloppen. De Tupamaros in Uruguay, de linkse peronisten in Argentinië en natuurlijk vooral de Unidad Popular in Chili. In dat land was vanaf 1970 de Volksfront-regering onder leiding van Salvador Allende aan de macht. In de tussentijd had ik mij voorbereid op mijn eigen rol in de verbreiding van de socialistische revolutie. Ik ging op Spaanse les en volgde colleges Latijns-Amerikakunde. Nadat op 11 september (wat is er met die datum?) 1973 het Chileense experiment door het leger met hulp van de VS in bloed was gesmoord, verbleekte het rooskleurige socialistische perspectief. En precies daar begon mijn meer actieve betrokkenheid bij Latijns-Amerika in het algemeen en Chili in het bijzonder. Het Chili-komitee, een solidariteitsclub gevormd door journalisten en andere intellectuelen, zocht een secretaris voor een wat professionelere aanpak van het comité precies op het moment dat mijn baantje bij de afdeling Onderwijs van de Gemeente Amsterdam afliep. Een van mijn collega’s daar was lid van het comité en zo rolde ik op zijn voordracht het actiewezen binnen. Ik ontmoette daar een avontuurlijke vrijwilligster die net terug was van een grote soloreis door Zuid-Amerika en vooral Brazilië en met wie ik bevriend raakte. Een van de leden van het comité maakte in die tijd een reportagereis door Brazilië voor het blad NieuweRevu. En een goede vriendin had een Braziliaanse vriend met wie zij door dat land reisde en van wie ik een echte Braziliaanse hangmat kreeg. Met andere woorden, Brazilië, tot dan toe voor mij terra incognita, kwam opeens op de kaart te staan. Maar gek genoeg gebeurde dat niet in het linkse wereldje. Om de een of andere reden werd het revolutionaire potentieel van dat land niet erg hoog ingeschat. Misschien had de overtuiging postgevat dat de revolutie Spaanstalig diende te zijn. Hoe dan ook, het land zuchtte even zo goed in die periode wel onder een rechtse militaire dictatuur waarin het martelen en vermoorden van politieke tegenstanders door het leger deel uitmaakte van de dagelijkse realiteit (een realiteit die door de huidige president verheerlijkt wordt).
Daarna braken er voor mij andere tijden aan. Mijn blik richtte zich op Afrika. Ik wilde namelijk in ontwikkelingshulp en dan moest je toch vooral in Afrika zijn. De analyse was ruwweg dat er in Zuid-Amerika voldoende goed opgeleiden rondliepen dus dat, als het dan met de economische ontwikkeling niet wilde vlotten, de latino’s dat aan zichzelf te danken hadden. Politiek orde op zaken stellen behoorde niet tot de doelstellingen van de officiële ontwikkelingshulp. Ook al dachten de Derdewereldbeweging en het Amerikaanse State Department daar vanuit tegengestelde ideologische gezichtspunten anders over. Zo zwierf ik twintig en nog wat jaren feitelijk of virtueel over het Afrikaanse continent. Zuid-Amerika en revolutionaire romantiek waren ver achter mijn horizon verdwenen. En dat zou zo gebleven zijn, ware het niet dat …
Dus nu, twintig jaar nadat ik Afrika en de ontwikkelingshulp vaarwel zegde, zit ik alweer tijden regelmatig op het Zuid-Amerikaanse continent. Geen Pinochets of Videla’s meer te bekennen. Maar echt goed gaat het ook niet. Hier in Brazilië zit een president die de loftrompet afsteekt over folteraars en die niets liever zou willen dan een uitzonderingstoestand afroepen waarbij het leger alle macht aan zich trekt. Goed, zijn halfzachte poging tot een staatsgreep twee weken geleden is als een lekke voetbal in een zandbak geploft, maar dat is niets om je vrolijk over te maken. Dat deze man in zijn functie van president van het grootste land van Zuid-Amerika zijn abjecte ideeën kan rondstrooien is angstaanjagend. Maar ik vrees dat we door het vorige presidentschap in de VS zo afgestompt zijn geraakt, dat we er niet echt meer warm of koud van kunnen worden.
Ik vraag me regelmatig af wat ik veertig jaar geleden gedaan zou hebben als ik door min of meer toevallige omstandigheden in Brazilië zou zijn terechtgekomen, of beter wat zou ik doen als ik veertig jaar jonger was? Ik weet het wel en ik schaam me dat ik dat niet nu alsnog doe. Ik zou onderzoek gaan doen naar de banden van het Nederlandse bedrijfsleven met corrupte politici en ondernemers in dit land en de betrokkenheid, al of niet actief, van de Nederlandse overheid daarbij. Helaas botst dit op het ogenblik met de verzorgende taken die ik in het gezin van mijn zoon verricht, maar als ik daar een jong aanstormend journalistiek talent voor zou kunnen interesseren … Ik weet het, mijn smoes is niet briljant maar ik heb even geen betere.
Over Lamborghini’s en Ferrari’s
Mijn zoon had me verteld over een straatje in zijn buurt dat vol staat met Porsches, Lamborghini’s, Ferrari’s en nog zo wat. Ik nam aan dat het hier om een dichterlijke overdrijving ging. Totdat ik gisteren met hem van uit een van die gigantische shopping malls waarin ze in dit land lijken te grossieren via de kortste weg naar huis reed. We kwamen op twee straten van zijn appartement door een straat met aan weerszijden goedgevulde terrassen. Het zag er heel gezellig uit. Tot mijn blik viel op de geparkeerd staande auto’s. Daar stonden ze, de Porsches, Lamborghini’s, Ferrari’s en MacLarens. Ik riep zoiets als ‘Dit kan niet waar zijn!’. ‘Heb ik je toch verteld’, was het antwoord. Alsof zoiets de gewoonste zaak van de wereld is. Vijftig meter verderop, maar wel uit het zicht van de bezitters van al deze ostentatieve rijkdom, staan straatschoffies bij de stoplichten te bedelen. Als je vanaf dat punt de straat oversteekt, een drukke boulevard, kom je in de Jardims terecht, een oase van rust in het voor het overige zo drukke en lawaaiige São Paulo. O ja, sorry, ik was even vergeten te vermelden dat we na twee jaar voor het eerst weer op familiebezoek in Brazilië zijn. De Jardims dus. Niet alleen een oase van rust, maar ook van groen, en van rijkdom. Ook hier. Alleen hier geen opzichtige felgekleurde bolides. Behalve in een paar doorgaande wegen rijdt hier nauwelijks een auto en de auto’s die achter de meestal zwaar omheinde huizen zichtbaar zijn, behoren vooral tot de categorie dure SUV. Naar verluidt zijn ze allemaal kogelvrij gemaakt. Ik las onlangs in de krant dat het kogelvrij maken van auto’s een van de meest lucratieve businesses in het land is. Natuurlijk wil ik iets begrijpen van wat ik zie. Volgens de GINI-coëfficiënt die inkomensongelijkheid meet staat Brazilië op nummer 151 van 159 landen. Van de rijkere ontwikkelingslanden doet alleen Zuid-Afrika het slechter. Dat land staat op een schaal van 0 tot 100 met 63 punten op de laatste plaats. Brazilië heeft 53.9 punten en, ter vergelijking, Nederland staat met 28.5 op de 15e plaats. Ja maar, zegt mijn zoon die niet alleen in Brazilië woont maar ook nog macro-econoom is, die GINI-cijfers geven een vertekend beeld. Daarin zit bijvoorbeeld niet verwerkt het niveau en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor de armere delen van de bevolking. Er gaat mij nu een lichtje branden, een waakvlammetje uit de tijd dat ik me bezighield met ontwikkelingshulp en armoedebestrijding. Was voor die lacune niet de Human Development Index (HDI) ontwikkeld? Die corrigeert namelijk het nationaal inkomen voor stand van de gezondheidszorg (levensverwachting) en opleidingsniveau (aantal jaren scholing). Dan scoort Brazilië opeens een stuk hoger dan Zuid-Afrika. Alleen, die inkomensongelijkheid (Lamborghini versus teenslippers) zit er dan weer niet in. Het blijft tobben. Op de World Happiness Index staat Brazilië op de 32e plaats, twee plaatsen onder Italië. Hoe moet ik dat dan weer duiden? Dat een Ferrari of een Lamborghini niet alleen zaligmakend is? Laat ik dat nou altijd al gedacht hebben.
Tuindorp Europa
Gisteren liepen wij met onze zoon in de Jardim Europa in São Paulo. Hij is een paar maanden geleden met zijn gezin van Rio de Janeiro naar São Paulo verhuisd en vindt het leuk om aan het eind van de ochtend wandelend zijn buurt te verkennen. Hijzelf woont niet in de Jardim maar in het aangrenzende Itaim Bibi, een wijk met hoge woontorens en veel kleinschalige bedrijvigheid. De Jardim Europa is andere koek: lommerrijke lanen met villa’s. Dat verklaart de jardim (tuin). Europa, omdat al die lanen de namen van Europese landen hebben. Het is er rustig op straat. Je hoort de vogels kwetteren en fluiten, en er komt slechts af en toe een auto langs. Maar wat deden wij daar? Zoals bekend is Brazilië een van de landen waar, door falend overheidsbeleid, het coronavirus het hardst heeft toegeslagen. Daar wil je toch niet zijn. Zelfs niet als ouder en grootouder. Wees gerust, wij waren ook niet lijfelijk aanwezig (niet presentieel, zoals dat in corona nieuwspraak heet). Onze zoon had zijn oortjes in en maakte ons mondeling deelgenoot van zijn ervaringen, terwijl wij op Google streetview naarstig ons best deden om hem bij te houden. Dat leidde tot dit soort dialogen:
– Ik kom nu bij een rotonde.
– Ja dat klopt. Daar sta ik nu.
– Moet ik nu Bucarest of Oostenrijk in?
– Even kijken. Ja, ik ben nu in Bucarest.
Op een gegeven moment werd het vogelgekwinkeleer verstoord door iets dat nog het meest op een verkouden kikker leek.
– Wat was dat?
– Een Porsche.
Even later.
– Hoe duur zijn de huizen hier?
Voor alle duidelijkheid: we hebben het hier over kolossale villa’s met tuinen zo groot als een klein park.
– Even duur als een tussenwoning in Utrecht-Tuindorp.
– Nee!
– Ja hoor, voor zes ton Euro koop je hier een kapitale villa.
Die zes ton hebben we niet omdat we zevenentwintig jaar geleden ons huis in Tuindorp, een standaard jaren dertig rijtjeswoning, verkocht hebben en vervolgens door onvoordelige onroerend goed transacties in een weliswaar mooier maar goedkoper huis wonen.
– Is er voor vier ton niet iets bescheideners te koop?
– Als je het maar uit je hoofd laat!
Ongeruste ouders die we zijn, informeren we naar de veiligheid op straat.
– Zie je die donkere hokjes?
Ik had inderdaad opgemerkt dat er om de zoveel honderd meter een hokje langs de kant van de weg stond. Ik was ervan uit gegaan dat dat hetzelfde soort kioskjes waren die ik uit Rio ken en waarin meestal een sleutelmaker huist.
– Je bedoelt die kioskjes?
– Niks kioskjes. Dat is security. Dus ja, het is redelijk veilig op straat. Bovendien is dit niet de wijk voor gewapende roofovervallen op straat. Hier wordt vooral ingebroken. Binnenshuis is er meer te halen dan buitenshuis.
Als goede vaderlanders informeren wij of er ook een Rua Paìses Baixos is.
– Ja maar die heet hier Rua Holanda. Ik ben er nog niet geweest.
Dat laatste stelt ons enigszins teleur. Zou hij het oude continent nu helemaal vergeten zijn? Ik ben even een kijkje gaan nemen in de Rua Holanda. Het blijkt een zijstraat van de Rua França te zijn. Eindelijk gerechtigheid: hoef je van Nederland naar Frankrijk niet eerst door België. Maar wat doet dat Mexicaanse consulaat in onze straat?
Coronagedachtes-3
Weer een paar stukjes uit mijn dagboekaantekeningen.
Ik weet niet eens hoeveel weken we al in afzondering leven. Drie, vier? Het is al zo normaal geworden. Ik ben geneigd te denken dat het me niet veel doet, maar als ik er wat langer over nadenk, geloof ik dat eigenlijk niet. Het gevoel opgesloten te zitten kruipt langzamerhand al m’n vezels binnen. In het begin was het wijsheid, verantwoordelijk gedrag uit eigen keuze. Inmiddels kun je nauwelijks anders. In Nederland niet op straffe van jezelf een enorme hufter te vinden. En Frankrijk kunnen we niet eens meer in. Al zouden we het nog zo graag willen, we kunnen niet meer naar ons huisje in de Languedoc. Dat begint nu als een amputatie te voelen. Wat op macroniveau wijs is, voelt op het persoonlijke vlak als een moeilijk te verdragen inperking. (6/4)
Opeens denk ik: “Het leven staat stil”. Het gevoel opgehangen te zijn in tijd en ruimte. De mechaniek van het raderwerk maakt even pas op de plaats. Straks gaat het weer lopen en heb ik weer een toekomst. Nu niet. Er is alleen het heden. Zo is het natuurlijk niet, maar zo voelt het. Het werken in de tuin is alleen maar het heden onderhouden, zorgen dat alles binnen de door ons gedefinieerde grenzen verder kan groeien. Dat stelt gerust. Je kunt in het klein doen wat in de mensenwereld juist niet zo goed meer lukt: de zaken onder controle houden. Blijkbaar is dat een diep gekoesterd verlangen. Ik herinner me dat vroeger, toen ik als begin twintiger een verdiepinkje in Amsterdam Oud-West bewoonde, bezoekers vaak verrast waren over de ordelijkheid en de esthetiek van mijn interieur. Ik antwoordde dan dat ik daarmee mijn innerlijke chaos compenseerde. Dat was een grapje maar misschien wel met een kern van waarheid. Zo merk ik nu dat er in mijn omgeving veel wordt opgeruimd, opgeknapt, gesorteerd en in de tuin gewerkt. Werkzaamheden die je de illusie geven dat je de zaken onder controle hebt. (8/4)
Ik las vanochtend in een krant dat mensen op twee manieren op het nieuws reageren: obsessief alles willen weten of juist je ervan af keren. Als het om het virus gaat hoor ik tot de laatste categorie. Ik heb het helemaal gehad met de Covid-19, Corona, SARS-CoV-2 en wat dies meer zij. De positief getesten, ziekenhuisopnames, IC-gevallen en gestorvenen zullen mij worst wezen. Flattening of crushing the curve, weg ermee. Het is heel erg allemaal en wij (in ruime zin) moeten het niet krijgen. En verder: Punt. Uit. Als het over Brazilië gaat daarentegen, behoor ik tot de eerste categorie. Ik wil alles weten over de naderende val van Bolsonaro, ongetwijfeld in de verwachting dat, hoe meer ik ervan weet, hoe dichterbij die val is. Ik zou eenzelfde soort obsessie met Trump kunnen hebben, maar
a) één krankzinnig staatshoofd is qua portie ellende wel genoeg;
b) onze zoon woont niet in de VS maar wél in Brazilië;
c) het lezen van Braziliaanse kranten helpt mij mijn Portugees te verbeteren wat handig is als ik weer op bezoek kan in dat land. (28/4)
Terug
Twee dagen na onze terugkeer in Nederland werd Lula vrijgelaten. Er waren mensen die daar een causaal verband in zagen, maar dat moet ik ontkennen: zo ver strekt mijn invloed niet. Ik wil dan ook maar meteen duidelijk maken dat ik geen fervent aanhanger van ex-president Lula ben. Uit betrouwbare bron weet ik hoezeer de man uit oogpunt van electoraal gewin de Braziliaanse economie aan de rand van de afgrond heeft gebracht. Daar staat tegenover dat onder zijn bewind de armen een beetje minder arm zijn geworden en wat meer kansen hebben gekregen, de branden in Amazonië enigszins werden teruggedrongen en de misdaadcijfers naar beneden gingen. De huidige president daarentegen is bezig het land in ecologisch opzicht te verruïneren, de ongelijkheid te vergroten en gewapende milities ruim baan te geven. Een optelsommetje maakt het niet moeilijk uit te maken wie van de twee het minst erg is. Dat Lula een misdadiger als de Venezolaanse president Maduro de hand boven het hoofd houdt, maakt die keuze niet leuker, maar zolang hij hem nog niet met wapens wil steunen is dat altijd nog minder erg dan een president die de inheemse bewoners van Brazilië feitelijk ter dood veroordeelt omdat ze niet modern genoeg zijn.
Wat ik hier eigenlijk mee wil zeggen is dat ik er de pest in heb dat, nu er vermoedelijk belangrijke dingen in Brazilië staan te gebeuren, ik weer terug ben in Nederland. Had dit niet één of meer maanden eerder kunnen gebeuren? Want zeg nou zelf, onze eigen grote studentenrevolte van 1969, daar was ik bij, de oorlog tussen Mali en Burkina Faso, daar was ik ook bij, maar verder gebeurde er nooit niets, waar ik ook was. En het aantal landen dat ik heb bezocht en waar alle reden was voor een spontane volksopstand, een staatsgreep of iets anders ingrijpends is legio. Zelfs in de RDC wachtten ze met het vermoorden van Kabila (vader) tot ik weer verdwenen was. Ik heb er wel eens aan gedacht om me met deze staat van dienst te verhuren aan dictators: Vreest u staatsgreep of burgeroorlog? Nodig mij uit voor een verblijf in uw land. Tarief: ministersalaris inclusief premie ter hoogte van het gemiddelde bedrag verkregen door onwettige verrijking.
Terug in Nederland dus. Raar eigenlijk, want sinds een paar jaar verdelen wij onze tijd over drie landen en in alledrie heb ik bij aankomst het gevoel terug te zijn. Ja maar, hoor ik de lezer denken, er is er maar één waar je je thuisvoelt, toch?
O ja? Ik ben daar niet zo van overtuigd. Negen jaar geleden schreef ik: ‘In Nederland zou ik me met een beetje moeite wel weer helemaal thuis kunnen voelen.’ Dat was zeven jaar voordat we naar Nederland verhuisden. Nou kan het zijn dat ik die moeite niet doe, maar het feit is wel dat ik me in Nederland helemaal niet zo thuis voel. Ik schreef toen ook dat leven in Nederland voelde als leven op een dorpsplein, terwijl ik me in Frankrijk veel meer deel van een groter geheel voelde. En dat laatste gevoel heb ik in Brazilië ook: wat daar gebeurt, heeft in allerlei opzichten consequenties voor de rest van de wereld. Terwijl Nederland … als wij hier met zijn allen met de voeten in het water staan met longen vol stikstof, darmen vol PFAS en een hoofd vol XTC, dan kraait daar nauwelijks een haan naar. Jammer van die bollenvelden, klompen, windmolens en wiet, maar voor de rest? In vroeger tijden staken Nederlandse boeren ook al de oceaan over om aan de overkant te gaan boeren, dus dat komt wel goed. Terwijl, als het daar misgaat, dan zitten we allemaal met de gebakken peren. Misschien is een land ook niet iets om je in thuis te voelen. Misschien je buurt, je straat, je gehucht. Misschien is het thuisgevoel niet zo belangrijk. Als er maar een paar mensen zijn die het leuk vinden dat je terug bent.
Een glas caipirinha
Dit is het honderdste stukje op mijn blog. Dat ontdek ik nu pas en dat lijkt me een goed excuus om een glas capirinha op te drinken. Voorlopig mijn laatste, want …
drie maanden Rio. Ze zitten er bijna op. Over een paar dagen vertrekken vovó Joepie en Opaton naar winters Nederland. Oppas opa en oma op 17 uur reizen. Onze namen hebben we te danken aan onze ontvangst drie maanden geleden. Die gaf onze kleindochter ons spontaan. Vovó betekent oma en Joepie, tja dat is wel duidelijk lijkt me.
Eerder schreef ik dat we hier viereneenhalve maand zouden blijven, maar gelukkig realiseerden we ons tijdig dat ook dit land immigratiebepalingen kent en die staan voor Nederlanders geen verblijf langer dan drie maanden per half jaar toe. Een bereidwillige immigratiebeambte wist daar nog wel een mouw aan te passen: we konden op basis van gezinshereniging een permanente verblijfsvergunning krijgen. Dat zou zeker gaan lukken, ware het niet dat we daarvoor een gelegaliseerde verklaring van de beroemde VOG nodig hadden. De berichten over de benodigde termijn om dat voor elkaar te krijgen waren zo droevig stemmend dat we er maar van afgezien hebben. En tenslotte: drie maanden is toch ook een hele tijd. Gelukkig hebben we in die periode onze kleindochter van een kwetsbaar meisje tot een opgewekte gezonde dreumes zien worden. En daar ging het eigenlijk allemaal om.
We hebben in die drie maanden de politieke gekte in dit land zien toenemen. Als we het even niet over de president hebben, de minister van Milieu kan er ook wat van. Eerst beweerde hij dat de branden in Amazonië wel eens door de NGO’s zouden kunnen zijn aangestoken en vervolgens beschuldigde hij Greenpeace van het veroorzaken van de olieramp die de Braziliaanse kusten teistert. En hij is echt niet de enige minister hier die zo gek als een tor is. Maar inmiddels hebben we een hysterische Bolsonaro op een door hemzelf geposte video tekeer horen gaan tegen de Globo, het grootste mediaconcern van Brazilië, zijn zoon Eduardo – fractievoorzitter van de inmiddels in tweeën gescheurde presidentiële partij – horen beweren dat bij radicalisering van links wel eens teruggegrepen zou moeten worden naar de meest repressieve middelen waarvan de militaire dictatuur zich hier bediend heeft, is de relatie tussen de Bolsonaro-clan en de moord op het linkse lesbische raadslid Marielle Franco opnieuw in de schijnwerpers gekomen en heeft de president de aanval geopend op die andere grote Braziliaanse krant, de Folha de Sao Paulo. Twee maanden geleden zei ik te hopen het begin van de impeachment van Bolsonaro hier in Rio te mogen meemaken. Het zit er niet meer in, maar de president en zijn drie zoons (ze lijken in stupiditeit heel erg op de gebroeders Dalton) hebben er alles aan gedaan om dat waarheid te doen worden en ik reken erop dat zij dat na ons vertrek zullen blijven doen. Als het zover is, zal ik daar in Nederland een glas caipirinha op drinken.