Fluiten in het donker

Er zijn vele manieren om een stad te leren kennen. Maar de manier waarop ik afgelopen zaterdag de wijk Kattenbroek in Amersfoort heb ontdekt, was voor mij geheel nieuw. Ik hou ervan een voor mij onbekende stad te verkennen zonder een vooropgezet plan. Op goed geluk proberen de structuur te ontdekken door vanuit een centrale plek steeds grotere bewegingen naar buiten te maken en – als dat veelbelovend lijkt – dwarsverbindingen te leggen tussen de aldus gevormde vingers. Zo heb ik mij veel grote steden in Europa eigen gemaakt. Dat zal ook de reden zijn dat ik mij grote steden in Afrika veel minder gemakkelijk kon ontdekken omdat daar voor de gemiddelde Europeaan de auto het geëigende vervoermiddel is. En een auto gaat te snel. Op hetzelfde moment dat je denkt te weten waar je bent, ben je alweer ergens anders en daar raak je vooral gedesoriënteerd van. Zo voelde ik me in Ouagadougou pas echt thuis toen ik de auto in de garage liet staan en de stad op mijn wrakke lokaal gefabriceerde Peugeot-fiets doorkruiste. Maar zoals gezegd, Kattenbroek heb ik op geheel andere wijze ontdekt. Niet dat ik het allemaal zo goed heb kunnen zien. Het was namelijk al wat later op de avond. Bovendien was het helemaal niet mijn bedoeling om die wijk te ontdekken, maar al kriskras rondfietsend merkte ik dat er veel bezienswaardigs om mij heen was. Moorse villa’s, Gaudi-achtige bouwsels, huizen die mij aan ontwerpen van Oscar Niemeyer deden denken. Kortom, ik waande mij eerder in een exotisch oord dan in Amersfoort. Zoals gezegd heb ik het allemaal niet erg goed kunnen zien. Behalve dat het donker was, was ik daar niet om architectonische kunstwerken te bezichtigen. Ik was namelijk op zoek naar onze hond. Hij heet Mapenzi en hij was een avondje logeren bij vrienden terwijl wij een gezellig etentje bij familie hadden. We hadden het toetje net op en hadden ja gezegd op de vraag of wij koffie wilden, toen er gebeld werd door Mapenzi’s gastvrouw met de mededeling dat hij een half uur eerder tijdens de avondwandeling de benen had genomen. Als ergens het scheetsgewijs van Vestdijk op van toepassing kan zijn, dan is het wel op ons vertrek tussen dessert en koffie richting het verdwijnpunt van Mapenzi. Na anderhalf uur fluitend en roepend rondfietsen door woonwijken en groenvoorzieningen, werden wij aangesproken door een stel dat hun hondje aan het uitlaten was. Zochten wij misschien een hond? Ja dus. Was het een zwarte hond? Ja dus. Dan was het goed mogelijk dat hij bij een vriendin voor de kachel lag. Die had hun namelijk net meegedeeld dat er een vreemde zwarte hond was komen binnenwandelen. Ze zou haar wel even bellen (zelden heb ik zozeer het nut van mobieltjes ingezien als gedurende deze zoektocht: we hadden ons in drie equipes opgesplitst die onderling telefonisch contact hielden). Ja, hij was er nog en ja, hij had een rode halsband. Bovendien was hij heel lief. Geen twijfel mogelijk, riep ik uit, dan is het Mapenzi. Zijn naam is namelijk het Swahili-woord voor liefde. Knappe hond die met zo’n naam iedereen weggromt. Wij dus Mapenzi ophalen op zijn nieuwe maar onbedoelde logeeradres. En wat bleek? Al die tijd dat wij roepend en fluitend door de wijk fietsten, lag Mapenzi vorstelijk op een kleedje bij het gastgezin zich de liefkozingen van de jongste dochter te laten welgevallen. Eten had hij ook al gehad en kon hij eigenlijk niet blijven? Zo’n lieve hond wilden ze er wel bij hebben.
Ik heb later Mapenzi vermanend toegesproken. Niet omdat hij was weggelopen, want welke reden hij daarvoor ook gehad heeft, die zal ongetwijfeld vanuit de hondenpsychologie te rechtvaardigen zijn. Maar dat hij zich zo schaamteloos inlikt bij een stel vreemden en daar gaat liggen doen alsof hij thuis is terwijl wij ons de longen uit ons lijf roepen en kilometers door exotische oorden fietsen, nee, dat is zijn naam onwaardig.

Advertentie

Negentig seconden

Wel eens geprobeerd veertig jaar eigen levensgeschiedenis in pakweg negentig seconden samen te vatten ? Het is een interessant experiment, maar toen het zover was, heb ik het toch maar niet uitgevoerd. De gelegenheid was de ontmoeting met een vriend van veertig jaar geleden. We kwamen destijds bij elkaar over de vloer, hadden gemeenschappelijke vrienden en waren allebei min (ik) of meer (hij) actief in de linkse studentenbeweging. Door omstandigheden die zeker niet binnen die negentig seconden passen, zijn we elkaar uit het oog verloren. Totdat ik in het alumniblad van mijn oude universiteit de aankondiging zag van zijn oratie wegens het aanvaarden van een bijzonder hoogleraarschap. Natuurlijk had ik niet anders van hem verwacht en bekroop mij even – heel even maar! – het gevoel dat ik ook wel in het universiteitsblad had willen staan wegens mijn aanstaande oratie, maar dan had ik toch eerst even moeten promoveren en god mag weten hoe lang universitair docent moeten zijn en ik weet nog steeds niet of ik dat er voor over zou hebben gehad vooropgesteld dat mijn intellectuele capaciteiten mij daartoe in staat zouden hebben gesteld. Ik denk wel dat ik dan met die negentig seconden had uitgekund. Dat lijkt mij een leven als ‘un long fleuve tranquille’ zoals ze dat bij ons in Frankrijk zeggen. Daar heb je het al. Als je als wetenschapper geëmigreerd bent, dan hoef je daar weinig woorden aan vuil te maken. Dan is dat gewoon omdat het wetenschappelijke klimaat op jouw vakgebied in land X interessanter is, meer uitdagingen biedt of iets dergelijks. Als ik moet uitleggen waarom ík naar Frankrijk ben verhuisd, dan moet ik zo ongeveer op de canapé van de psychoanalist. Afijn, geen ‘long fleuve tranquille’ voor mij dus. Bijna iedere keer dat ik van baan veranderde – en dat is nogal eens voorgekomen – veranderde ik ook van beroep. Dus bij het voorlezen van mijn cv in beknopte vorm, schiet ik al dik over die negentig seconden heen, laat staan wat er gebeurt als ik ga uitleggen waarom ik steeds weer van werk veranderde. En nu we het toch over Frankrijk hebben, door die hooggeleerde vriend van mij heb ik eindelijk begrepen waarom het Franse werkloosheidspercentage zo achterlijk hoog is vergeleken met het Nederlandse. Dat komt doordat Nederlanders de beschikbare arbeidsplaatsen zo verdeeld hebben dat bijna iedereen in deeltijd werkt. Maar aangezien je banen niet tot in het oneindige kunt blijven opsplitsen zal de rek er binnenkort wel uitraken en zal blijken dat Nederland toch weer niet zo bijzonder is. Waar ik ook even van zat te kijken tijdens die oratie was het gegeven dat 45% van de Nederlandse jongeren onderwijs combineren met een baan. Van de andere Europese landen bakt alleen Denemarken het zo bruin. Dat kan namelijk niet anders betekenen dan dat het onderwijs zo weinig voorstelt dat je er gemakkelijk een baantje naast kunt hebben, of dat de studiefinanciering zo slecht is geregeld dat – als je ouders niet over ongelimiteerde middelen beschikken – je er wel een baantje bij moet hebben. Vergelijk dat eens met Frankrijk waar slechts 8% studie met werk combineert. Tot zover wat bij mij is blijven hangen uit het betoog van mijn hooggeleerde vriend. En terug naar die negentig seconden waarin ik mijn levensverhaal moet vertellen. Want waarom zou ik dat eigenlijk willen? Dat is heel simpel dat is de geschatte tijd tussen het moment dat ik de kersverse professor de hand schud en hij mij vraagt ‘Goh Ton, wat een verrassing. Wat heb jij in de tussentijd gedaan?’, en het moment dat de wachtenden achter mij, gewapend met bos bloemen en fraai ingepakte fles wijn, hun geduld beginnen te verliezen en mij zacht doch dwingend verder duwen.