Het is 7 juli en Brazilië is gisteren uitgeschakeld in de kwartfinale van het Wereldkampioenschap voetbal. Normaal gesproken niet een feit dat ik in een stukje zou vermelden, laat staan om mee te openen. Maar het feit wil dat ik al vijf weken in Brazilië vertoef en dat ik had gehoopt door het WK wat meer van de Braziliaanse volksaard te gaan begrijpen. Niets daarvan. Ik verwachtte dat na de noodlottige 2-1 nederlaag tegen de rode duivels het land in diepe rouw zou zijn gedompeld. Tenslotte is dit een voetbalnatie, goed voor vijf wereldtitels op haar naam. Hier in Rio overal Braziliaanse vlaggetjes, gele voetbalshirtjes. Zelfs mijn schoondochter en mijn kleindochter van zes maanden waren in het geel-groen gekleed. Het kon dus niet anders dan dat de voortijdige ondergang van het Braziliaanse team tot hartverscheurende taferelen zou leiden. Welnu, het barbecuefeestje van de bewoners van het naburige flatgebouw ging na het eindsignaal gewoon en op hetzelfde volume door. Toen ik even de straat op ging voor een boodschap, zag het er niet anders uit dan anders. Iets minder mensen buiten, maar dat kwam natuurlijk doordat iedereen al vroeger naar huis was gegaan om de wedstrijd te zien.
Voordat we naar Brazilië vertrokken was een buurman zo attent om ons een Braziliaanse roman cadeau te doen. Het boek is Van Joᾶo Ubaldo Ribeiro en heet Brazilië Brazilië, dat wil zeggen dat is de vertaler zijn versie van Viva o povo Brasileiro. Leve het Braziliaanse volk lijkt me toch iets anders dan tweemaal de naam van het land achter elkaar te zetten, dus naar de reden van deze Nederlandse titel kunnen we slechts gissen. Feit is wel dat de oorspronkelijke Portugese titel precies aangeeft wat Ubaldo Ribeiro met zijn roman wil: het Braziliaanse volk bejubelen. Wat begint als een onderhoudende familiekroniek eindigt in een geëxalteerde lofzang op het Braziliaanse volk. Maar of dat me wijzer maakt over de Braziliaanse volksaard? Persoonlijk ben ik weinig bevattelijk voor de gedachte dat het volk een metafysische entiteit is, dat het altijd streeft naar het Goede en dat het zal zegevieren. Nee, dan zal ik het toch moeten hebben van mijn eigen kleine observaties tijdens mijn wandelingen in Rio.
De Carioca’s – zo heten de inwoners van Rio en ik weet niet in hoeverre zij en heel speciaal soort Brazilianen zijn – houden erg van honden en vooral van hondjes. Hoewel dat laatste uit nood geboren kan zijn. Ik bedoel op een flatje dertien hoog met een Sint Bernhard, dat is misschien niet een optimale combinatie. Ik zie dus veel mensen op straat met kleine tot ultrakleine hondjes, type Idéfix zal ik maar zeggen. En dat ze heel erg van die hondjes houden kun je zien aan hoe ze uitgedost zijn. Strikje op de kop is bijna standaard, maar met een jurkje aan is geen bijzonderheid. Maar vooral hoe ze gekapt zijn valt op. Er lopen kunstwerkjes van coiffeurale vaardigheid tussen. En dus uiteraard veel heel hondenkapsalons. Ruwweg evenveel als mensenkappers en die zijn er echt niet weinig. En dan die winkeltjes waar je allerlei accessoires voor je hondje kunt kopen: strikjes, jurkjes, speeltjes. Ik heb ze ook echt met schoentjes aan gezien. Alleen de variant met zwarte laarsjes, zwart ondergoed en een zweepje ben ik nog niet tegengekomen. Maar wat bijna onvoorstelbaar is: deze perfect geknipte, geföhnde en geparfumeerde hondjes poepen. Echt waar! En denk nou niet: in Rio is het natuurlijk een rotzooitje dus glij je overal uit over de hondendrollen. Nee. Al de bazen en bazinnen van deze minihondjes lopen met een plastic zakje in de hand met meestal een paar schattige keuteltjes erin. En aangezien er in de straten van Rio niet om de 100 meter een vuilnisbak staat, nemen ze die zakjes helemaal mee naar huis. Bij de aanblik daarvan moet ik altijd de neiging onderdrukken om even te braken.
Wat we dus kunnen vaststellen is dat de Carioca’s aardig zijn voor kleine huisdieren en dat ze veel voor hen overhebben. Hetzelfde fenomeen heb ik in Brasilia waargenomen, dus misschien geldt deze karakteristiek wel in het algemeen voor de stedelijke Braziliaan. Vandaar naar o povo is maar een klein stapje, dus misschien hebben we hier wel een klein maar o zo belangrijk deel van de volksaard te pakken.
Wat verder erg bepalend is voor het straatbeeld hier, zijn de stalletjes. Natuurlijk de krantenkiosken, maar ook stalletjes met kokosnoten, met accessoires voor smartphones, met stekkeradapters, en vooral de sleutelmakers. Op iedere straathoek staat er wel een huisje met een sleutelmaker en meestal daartussen ook nog een. Wat kunnen we uit dat laatste opmaken? Dat Brazilianen vaak hun sleutels kwijt zijn? Of dat je in zo’n chaveiro-hokje meer prestige hebt dan als verkoper van telefoonhoesjes? Misschien zijn de chaveiros wel de aristocratie onder de straatverkopers. Er zal vast wel eens een sociologiestudent onderzoek naar hebben gedaan, maar hoe kom ik daar achter? En trouwens, met mijn Portugees kan ik net de krant een beetje lezen, maar zeker geen wetenschappelijke verhandeling begrijpen. Doodlopend spoor dus.
Ander bepalend element in het straatbeeld zijn de bedelaars en daklozen. In hoeverre het hier overlappende categorieën betreft kan ik niet vaststellen. Ik zie ze namelijk alleen overdag en het typische kenmerk van een dakloze is dat hij ook ’s nachts op straat leeft. Maar voor de vredelievende burger die ik ben is het niet aan te raden om ’s avonds en laat staan ’s nachts de straat op te gaan. Alleen, als ik ’s ochtends om kwart over zeven naar de bakker loop en hier en daar iemand zie slapen op een stuk karton, mag ik wel aannemen dat we dan met een authentieke dakloze te maken hebben. Al met al, of ze nu wel of niet dakloos zijn, bedelaars zijn er heel wat, zeker in de drukke winkelstraat waar ik mijn boodschappen doe. Maar de aanwezigheid van bedelaars zegt me niets over de volksaard, des te meer over maatschappelijke ongelijkheid, falend economisch beleid en nog zo wat. Maar wat wel wat zegt is de houding van de overige Carioca’s tegenover hun minder fortuinlijke collega’s. Zo zag ik vroeg in de avond twee dames van zekere leeftijd uit een boodschappenkarretje bekertjes koffie uitschenken en broodjes uitdelen aan de bedelaars in de straat. Zo zie ik de dakloze die zijn vaste plekje heeft op de hoek van de straat, ‘s ochtends het trottoir voor de bakkerij schoonvegen en zie ik hem even later zijn tanden zetten in een vers broodje kaas. Zo zagen we het jonge stel een eindje verderop vrolijk gebogen over twee plastic borden met een warme maaltijd. Wat me daarbij opvalt, is dat waar het verstrekken van maaltijden aan daklozen in bijvoorbeeld Frankrijk vooral gebeurt door organisaties (Restos du coeur, Secours catholique), het hier privé-initiatiefjes zijn. Dat maakt het wel een stuk menselijker. Ik bedoel maandelijks een tientje overmaken aan de voedselbank of ieder zondag een paar geadopteerde daklozen voorzien van een warme maaltijd, dat is wel een verschil.
Voor vandaag stop ik mijn zoektocht naar wat nu specifiek Braziliaans is. Ik voel me een beetje als Maxima op zoek naar de Nederlandse identiteit. Zij vond hem niet. Maar wat Brazilië betreft geef ik het nog niet op.