Taal

Het leren en gebruiken van een vreemde taal is volgens mij een ingewikkeld proces, ook al suggereren allerlei taleninstituten en auteurs van boeken die vertellen dat je zeven talen in zeven dagen kunt leren anders. Ik heb twee uitersten van het spectrum in mijn naaste omgeving. De een sprak na twee à drie jaar in Brazilië gewoond te hebben een Portugees dat niet van dat van een echte Braziliaan te onderscheiden was. De ander komt na af en aan ruim een jaar in dat land verbleven te hebben niet veel verder dan goedendag en dank je wel. Ikzelf zit daar tussenin maar op een schaal van 1 tot 10 geef ik mezelf niet meer dan een 2. Duidelijk is uit dit voorbeeld dat motivatie, omstandigheden en noodzaak belangrijke factoren zijn. Nummer 1 in het voorbeeld moest wel Portugees spreken (noodzaak, motivatie) omdat hij had besloten in Brazilië te gaan wonen en werken. Bovendien (omstandigheid) is hij getrouwd met een Braziliaanse wat waarschijnlijk beter werkt dan de beste taaldocent. Nummer 2 komt alleen in Brazilië voor familiebezoek. Daarvoor gelden Nederlands en Frans als voertaal. Het contact met niet Engelssprekende Brazilianen (en dat is de overgrote meerderheid) blijft daardoor beperkt, maar dat zal nummer 2 een zorg zijn. Hier ontbreken dus noodzaak en stimulerende omstandigheden. Die heeft nummer 3 (ikzelf) ook niet, maar die heeft een onbedwingbare behoefte om wat meer te begrijpen van zijn omgeving (motivatie). Hij wil daarom de krant, reclameteksten en die op verkeersborden kunnen lezen en zich in de winkel een beetje verstaanbaar kunnen maken. Daarvoor heeft hij zich meermalen op een doe-het-zelf talencursus gestort waarin hij keer op keer niet verder dan les vijftig van de honderd is gekomen. Dat geeft hem een basiskennis van het Portugees maar niet meer dan dat.
Maar nu de praktijk. Niet van het lezen, maar van het spreken. Ook daar is sprake van een breed spectrum. Ik ken er die op het niveau van les 5 (van de 100) gekomen, vinden dat hun linguïstische bagage groot genoeg is om zich met aplomb tot de lokale bevolking te richten. Lacunes in grammaticale kennis en woordenschat worden ingevuld door weidse gebaren en woorden van eigen makelij. Dan krijg je zoiets als: ‘Pardone mi, la routa à XYZ’ aangevuld met een gebaar van twee uitgestoken armen met de handpalmen naar boven en twee opgetrokken wenkbrauwen. Het mooie is dat zulke mensen altijd bevestigd worden in de voortreffelijkheid van hun talenkennis doordat de bedoeling van hun gebrabbel zelfs in Mongolië wel zal worden begrepen. Aan de andere kant heb je van die mensen die geen woord in welke vreemde taal zullen uitspreken voordat ze zich uit kunnen drukken in vlekkeloze volzinnen. Ikzelf behoorde ooit tot die laatste categorie. Als je geen talenwonder bent, maak je dan je leven wel erg moeilijk. Tenzij je uit pure frustratie het reizen opgeeft. Want zelfs als je denkt dat je het hoogst haalbare niveau van vloeiendheid denkt bereikt te hebben, loopt het nog gegarandeerd mis. Zoals die keer dat ik in Parijs de weg naar Les Halles vroeg. Ik deed dat helemaal correct, alleen ik kende niet het verschil tussen een stomme en een aangeblazen h. Dus vroeg ik de weg naar Lèzalle en daar had die meneer nog nooit van gehoord. Ook dacht ik lange tijd dat de letters z in het woordje riz en de letter x in het woordje flux er niet voor niets zouden staan. Ook dat leidde tot onbegrip. Fransen zijn gelukkig over het algemeen niet te beroerd om je op je taalkundige fouten te wijzen, om daar dan vervolgens aan toe te voegen: “Maar u spreekt natuurlijk wel veel beter Frans dan ik Nederlands”.
Onze kleindochter heeft bij het leren van een tweede taal in het geheel geen last van dit soort dingen. Voor haar is het Portugees de moedertaal, hoewel haar vader wel altijd Nederlands tegen haar spreekt. Dat zij dan in het Portugees beantwoordt. Geruime tijd dacht ik daarom dat ze tot de categorie van de perfectionisten behoorde: eerst een solide grammaticale kennis en een ruime woordenschat opbouwen voordat ik mijn mond in die taal van mijn vader opendoe. Maar zo was het niet. Tijdens ons vorige bezoek aan Brazilië, een jaar geleden, sprak ze nog geen woord Nederlands. Ze verstond ons prima, maar ze antwoordde consequent in het Portugees. Ook als wij zeiden dat we haar niet begrepen, bleef ze in het Portugees praten, wat bij beide partijen tot grote frustratie leidde. Toen ze vier maanden geleden voor het eerst naar Nederland kwam, begon ze haar eerste Nederlandse woorden te spreken. Ja, nee, alsjeblieft, dank je wel. Dat soort werk. Op een gegeven moment zij ze zoiets als ‘Ajôsjietop’ tegen me. Ze zei het met zo’n inzet dat het wel belangrijk moest zijn. Dus vroeg ik aan mijn zoon wat dat betekende. Die schoot in de lach. Het bleek ‘Ah joh, schiet op’ te zijn.
We zijn nu alweer twee maanden in Sâo Paulo en haar taalbeheersing is in die tijd enorm toegenomen. We hebben alle stadia met haar doorlopen. Eerst antwoorden met een woord (kijk), dan twee (niet leuk, wel goed, heel lekker), dan zinnetjes, in het begin nog met infinitieven (pop slapen) en dan opeens in de vtt (kikker is gevallen), het lidwoord komt erbij (alleen de tot nu toe). En haar woordenschat blijkt verrassend groot te zijn.
Hoe snel dat aanleren van nieuwe woorden gaat, merkte ik onlangs toen ik iets uit mijn handen liet vallen in haar nabijheid en er mij een hartgrondig ‘godverdomme’ ontsnapte. Ik zei haar dat ze dat maar gauw moest vergeten omdat dat een heel lelijk woord is. In dat opzicht heb ik mijn taalgebruik de afgelopen maanden behoorlijk gekuist. Drieletterwoorden komen nauwelijks mijn mond meer uit en de Franse en Engelse versie van fecaliën die ik anders ruimhartig rondstrooi heb ik ook geschrapt. Dus wat een schrik toen ik de volgende dag Ana, toen haar iets niet lukte, luid en duidelijk god-ver-dom-me hoorde zeggen.

Advertentie