We zijn alweer drie weken in São Paulo, Brazilië. De afgelopen acht jaar zijn we zo’n keer of tien in Brazilië geweest. Eerst in Brasilia, daarna in Rio de Janeiro en nu voor het eerst in São Paulo. Familiebezoek, vulde ik in op de gezondheidsverklaring die ik vanwege de COVID-19 pandemie moest uploaden naar de Braziliaanse immigratie-autoriteiten. En zo is het maar net. Als onze zoon niet in Brazilië had gewoond was de kans heel klein geweest dat ik dit land in de laatste twintig jaar ooit bezocht zou hebben.
Eerder in mijn leven – zo eind jaren ‘60, begin‘70 – lag Brazilië een stuk dichterbij dan het nu gelegen zou hebben als niet … Dat was de tijd dat veel linkse intellectuelen – waaronder ik mijzelf gemakshalve maar reken – de grote maatschappelijke veranderingen vanuit Latijns-Amerika zagen komen. Zeker nadat de studentenrevoltes in Europa op niets waren uitgelopen, de culturele revolutie in China alleen voor een handjevol maoïsten aantrekkelijk was, bood het Zuid-Amerikaanse continent een wenkend perspectief. Régis Debray volgde het spoor van Che Guevara in de Boliviaanse jungle. Hoewel ook dat avontuur met de gevangenneming van de eerste en de liquidatie van de tweede op niets uitliep, leek het continent genoeg revolutionair potentieel te bieden om de harten van links Europa sneller te doen kloppen. De Tupamaros in Uruguay, de linkse peronisten in Argentinië en natuurlijk vooral de Unidad Popular in Chili. In dat land was vanaf 1970 de Volksfront-regering onder leiding van Salvador Allende aan de macht. In de tussentijd had ik mij voorbereid op mijn eigen rol in de verbreiding van de socialistische revolutie. Ik ging op Spaanse les en volgde colleges Latijns-Amerikakunde. Nadat op 11 september (wat is er met die datum?) 1973 het Chileense experiment door het leger met hulp van de VS in bloed was gesmoord, verbleekte het rooskleurige socialistische perspectief. En precies daar begon mijn meer actieve betrokkenheid bij Latijns-Amerika in het algemeen en Chili in het bijzonder. Het Chili-komitee, een solidariteitsclub gevormd door journalisten en andere intellectuelen, zocht een secretaris voor een wat professionelere aanpak van het comité precies op het moment dat mijn baantje bij de afdeling Onderwijs van de Gemeente Amsterdam afliep. Een van mijn collega’s daar was lid van het comité en zo rolde ik op zijn voordracht het actiewezen binnen. Ik ontmoette daar een avontuurlijke vrijwilligster die net terug was van een grote soloreis door Zuid-Amerika en vooral Brazilië en met wie ik bevriend raakte. Een van de leden van het comité maakte in die tijd een reportagereis door Brazilië voor het blad NieuweRevu. En een goede vriendin had een Braziliaanse vriend met wie zij door dat land reisde en van wie ik een echte Braziliaanse hangmat kreeg. Met andere woorden, Brazilië, tot dan toe voor mij terra incognita, kwam opeens op de kaart te staan. Maar gek genoeg gebeurde dat niet in het linkse wereldje. Om de een of andere reden werd het revolutionaire potentieel van dat land niet erg hoog ingeschat. Misschien had de overtuiging postgevat dat de revolutie Spaanstalig diende te zijn. Hoe dan ook, het land zuchtte even zo goed in die periode wel onder een rechtse militaire dictatuur waarin het martelen en vermoorden van politieke tegenstanders door het leger deel uitmaakte van de dagelijkse realiteit (een realiteit die door de huidige president verheerlijkt wordt).
Daarna braken er voor mij andere tijden aan. Mijn blik richtte zich op Afrika. Ik wilde namelijk in ontwikkelingshulp en dan moest je toch vooral in Afrika zijn. De analyse was ruwweg dat er in Zuid-Amerika voldoende goed opgeleiden rondliepen dus dat, als het dan met de economische ontwikkeling niet wilde vlotten, de latino’s dat aan zichzelf te danken hadden. Politiek orde op zaken stellen behoorde niet tot de doelstellingen van de officiële ontwikkelingshulp. Ook al dachten de Derdewereldbeweging en het Amerikaanse State Department daar vanuit tegengestelde ideologische gezichtspunten anders over. Zo zwierf ik twintig en nog wat jaren feitelijk of virtueel over het Afrikaanse continent. Zuid-Amerika en revolutionaire romantiek waren ver achter mijn horizon verdwenen. En dat zou zo gebleven zijn, ware het niet dat …
Dus nu, twintig jaar nadat ik Afrika en de ontwikkelingshulp vaarwel zegde, zit ik alweer tijden regelmatig op het Zuid-Amerikaanse continent. Geen Pinochets of Videla’s meer te bekennen. Maar echt goed gaat het ook niet. Hier in Brazilië zit een president die de loftrompet afsteekt over folteraars en die niets liever zou willen dan een uitzonderingstoestand afroepen waarbij het leger alle macht aan zich trekt. Goed, zijn halfzachte poging tot een staatsgreep twee weken geleden is als een lekke voetbal in een zandbak geploft, maar dat is niets om je vrolijk over te maken. Dat deze man in zijn functie van president van het grootste land van Zuid-Amerika zijn abjecte ideeën kan rondstrooien is angstaanjagend. Maar ik vrees dat we door het vorige presidentschap in de VS zo afgestompt zijn geraakt, dat we er niet echt meer warm of koud van kunnen worden.
Ik vraag me regelmatig af wat ik veertig jaar geleden gedaan zou hebben als ik door min of meer toevallige omstandigheden in Brazilië zou zijn terechtgekomen, of beter wat zou ik doen als ik veertig jaar jonger was? Ik weet het wel en ik schaam me dat ik dat niet nu alsnog doe. Ik zou onderzoek gaan doen naar de banden van het Nederlandse bedrijfsleven met corrupte politici en ondernemers in dit land en de betrokkenheid, al of niet actief, van de Nederlandse overheid daarbij. Helaas botst dit op het ogenblik met de verzorgende taken die ik in het gezin van mijn zoon verricht, maar als ik daar een jong aanstormend journalistiek talent voor zou kunnen interesseren … Ik weet het, mijn smoes is niet briljant maar ik heb even geen betere.
Ware het niet dat …
3