Coronagedachtes-3

Weer een paar stukjes uit mijn dagboekaantekeningen.

Ik weet niet eens hoeveel weken we al in afzondering leven. Drie, vier? Het is al zo normaal geworden. Ik ben geneigd te denken dat het me niet veel doet, maar als ik er wat langer over nadenk, geloof ik dat eigenlijk niet. Het gevoel opgesloten te zitten kruipt langzamerhand al m’n vezels binnen. In het begin was het wijsheid, verantwoordelijk gedrag uit eigen keuze. Inmiddels kun je nauwelijks anders. In Nederland niet op straffe van jezelf een enorme hufter te vinden. En Frankrijk kunnen we niet eens meer in. Al zouden we het nog zo graag willen, we kunnen niet meer naar ons huisje in de Languedoc. Dat begint nu als een amputatie te voelen. Wat op macroniveau wijs is, voelt op het persoonlijke vlak als een moeilijk te verdragen inperking. (6/4)

Opeens denk ik: “Het leven staat stil”. Het gevoel opgehangen te zijn in tijd en ruimte. De mechaniek van het raderwerk maakt even pas op de plaats. Straks gaat het weer lopen en heb ik weer een toekomst. Nu niet. Er is alleen het heden. Zo is het natuurlijk niet, maar zo voelt het. Het werken in de tuin is alleen maar het heden onderhouden, zorgen dat alles binnen de door ons gedefinieerde grenzen verder kan groeien. Dat stelt gerust. Je kunt in het klein doen wat in de mensenwereld juist niet zo goed meer lukt: de zaken onder controle houden. Blijkbaar is dat een diep gekoesterd verlangen. Ik herinner me dat vroeger, toen ik als begin twintiger een verdiepinkje in Amsterdam Oud-West bewoonde, bezoekers vaak verrast waren over de ordelijkheid en de esthetiek van mijn interieur. Ik antwoordde dan dat ik daarmee mijn innerlijke chaos compenseerde. Dat was een grapje maar misschien wel met een kern van waarheid. Zo merk ik nu dat er in mijn omgeving veel wordt opgeruimd, opgeknapt, gesorteerd en in de tuin gewerkt. Werkzaamheden die je de illusie geven dat je de zaken onder controle hebt. (8/4)

Ik las vanochtend in een krant dat mensen op twee manieren op het nieuws reageren: obsessief alles willen weten of juist je ervan af keren. Als het om het virus gaat hoor ik tot de laatste categorie. Ik heb het helemaal gehad met de Covid-19, Corona, SARS-CoV-2 en wat dies meer zij. De positief getesten, ziekenhuisopnames, IC-gevallen en gestorvenen zullen mij worst wezen. Flattening of crushing the curve, weg ermee. Het is heel erg allemaal en wij (in ruime zin) moeten het niet krijgen. En verder: Punt. Uit. Als het over Brazilië gaat daarentegen, behoor ik tot de eerste categorie. Ik wil alles weten over de naderende val van Bolsonaro, ongetwijfeld in de verwachting dat, hoe meer ik ervan weet, hoe dichterbij die val is. Ik zou eenzelfde soort obsessie met Trump kunnen hebben, maar
a) één krankzinnig staatshoofd is qua portie ellende wel genoeg;
b) onze zoon woont niet in de VS maar wél in Brazilië;
c) het lezen van Braziliaanse kranten helpt mij mijn Portugees te verbeteren wat handig is als ik weer op bezoek kan in dat land. (28/4)

Advertentie

Wetenschappelijk

“Wij moeten dezer zaak wetenschappelijk aanvatten en geen voorijlige volgeringen maken…”
“Hier wordt gener waarheid gezegd… Hier wordt der wetenschap gepleegd.”
“Ik zal dit geval wetenschappelijk analyseren. U kunt op mij vertrouwen, mijnheer Boml. Berustigt u zich, bid ik u.”

Oplettende lezertjes zal het opgevallen zijn dat ik hier uit het werk van Marten Toonder citeer. Deze en soortgelijke uitspraken van professor Prlwytzkofski – directeur van het Stadslaboratorium van Rommeldam, een soort RIVM dus – schoten mij te binnen bij het lezen van een interview in NRC-Handelsblad (8/5/20) met die andere hoogleraar, prof. dr. Jaap van Dissel. Daarin staat te lezen dat “…Van Dissel zich deze week (voor het eerst) positief uit(liet) over het gebruik van mondkapjes buiten de zorg, verwijzend naar wetenschappelijke inzichten over het psychologische effect: men wordt voorzichtiger bij het zien van mondkapjes bij anderen. Maar hij heeft er zichtbaar moeite mee dat standpunt te verdedigen. Wekenlang hamerde hij op de schijnveiligheid van mondkapjes en het risico dat mensen zich daardoor met een mondkapje juist onzorgvuldiger gaan gedragen. Hij toonde zich ronduit een tegenstander.

Waarom zo’n verzet tegen mondkapjes als er wisselende inzichten over bestaan? Baat het niet, dan schaadt het niet?
‘Dat vind ik niet echt wetenschappelijk advies. Dan kun je ik weet niet wat allemaal gaan doen.’ “

Zo mag ik het graag zien. “Dit is ja gans onwetenschappelijk”, zou professor Prlwytskofski treffend opgemerkt hebben.
Maar wacht even, we hebben het over mondkapjes, niet over vaccins of medicijnen. Ieder weldenkend mens kan begrijpen dat je met een lapje voor mond en neus minder druppeltjes binnenkrijgt of afgeeft dan zonder. Dat vindt blijkbaar ook de Afnor, het Franse normeringsinstituut (te vergelijken met de Nederlandse NEN). Die stelde vast dat een gezond iemand met een FFP2 mondkapje voor 94% beschermd is tegen rondvliegende virussen. Hoe groot de bescherming is bij het dragen van een mindere variant is niet bekend maar het zal geen 0 zijn. Dat nog niet is vastgesteld is hoevéél bescherming ieder type mondkapje biedt, is heel iets anders dan dat aangetoond is dat het niet helpt. En die veronderstelde schijnveiligheid? Is die zo wetenschappelijk aangetoond? Ik herinner me dat argument uit de tijd dat ik in Afrika woonde. Met name Europese medici vonden inentingscampagnes tegen cholera maar niets want de bescherming was niet groot (tussen de 50 en 70%) terwijl de gevaccineerden in de veronderstelling zouden verkeren dat ze volledig tegen infectie beschermd waren. Maar bij mijn weten is nooit wetenschappelijk aangetoond dat na een inentingscampagne het aantal besmettingen toenam. Dus, prof. Van Dissel, het lijkt me ontzettend wetenschappelijk verantwoord om het dragen van mondkapjes te stimuleren want het baat zeker en de eventuele schade kun je tot een minimum beperken door er duidelijk bij te vertellen dat je evengoed de maatregelen van ‘social distancing’ in acht moet blijven nemen. Dat lijkt me niet precies “ik weet niet wat allemaal”.

Vlaggen

Het is wel even wennen, de vlag uitsteken. Van huis uit heb ik het al niet meegekregen en door de afgelopen decennia in Frankrijk is het er niet beter op geworden. Volgens mij is vlaggen een Nederlandse specialiteit. Ik vermoed dat het werkwoord in geen andere taal bestaat. Ik vermoed ook dat de vlaggenstokdichtheid nergens zo hoog is als in ons land. Dat moet niet verward worden met het vereren van de vlag. De meeste staatshoofden wagen het niet om op het televisiescherm te verschijnen zonder de landsvlag op de achtergrond. De Amerikaanse schoolkinderen moeten dagelijks hun eed aan de vlag afleggen. In Frankrijk heeft een jaar of wat geleden een socialistische (!) presidentskandidate voorgesteld om dat ook in Frankrijk te introduceren. Toch zie je aan Franse huizen geen vlaggen wapperen op bevrijdingsdag. Misschien een paar toen Frankrijk in 1998 het WK voetballen won. In een land waar ik de afgelopen jaren regelmatig vertoef heerst een totale vlaggengekte. Bij het minste of geringste worden de vlaggen uit de kast gehaald om daarmee op straat steun aan of oppositie tegen iets te betuigen. Maar aan huizen zie je ze ook in Brazilië niet hangen. Groot was mijn verbazing toen wij een jaar of tien geleden een paar maanden in Apeldoorn woonden. Daar leek mij het vlaggen een deel van de plaatselijke folklore te zijn. Zeker in de villawijken: overal vlaggenmasten met een vrolijk wapperende driekleur en vaak nog met een oranje wimpel erbij. Ik begon mij toen af te vragen wat het vlaggen eigenlijk betekent. Wat is de drijfveer erachter? Een diepe behoefte de aanhankelijkheid aan de Nederlandse staat te tonen? De buren doen het ook, dus staat het vreemd als ik het niet doe? Het vlaggen lijkt de norm en je moet wel goede redenen hebben om het niet te doen. Persoonlijk kom ik er niet goed uit. En het probleem werd plotseling nijpend toen wij een paar jaar geleden onze nieuwe woning in Nederland betrokken en daar een vlaggenstok met oranje schijfje en de bijbehorende Nederlandse vlag aantroffen. Omdat we het eerste jaar nog een tijdje in Frankrijk bleven wonen bleef die vlag nog netjes in de hoek staan. Daarna raakte hij door allerlei interne verhuizingen zoek, maar afgelopen winter vond ik hem weer. Nu moet ik er even bij vertellen dat mijn houding tegenover het vlaggen enigszins vertroebeld is geraakt door een ervaring eind jaren zeventig. Wij woonden in een Utrechtse wijk waar je toen nog met pakweg tweemaal modaal een leuke jaren dertig tussenwoning kon kopen. Tegenwoordig kom je er voor minder dan een half miljoen niet meer terecht. Om even aan te geven wat voor soort buurt dat was: keurige mensen in keurige huizen. Op de eerste 1 mei die wij daar meemaakten vonden we het wel een goed idee om een rode vlag aan een bezemsteel te binden en die in de houder voor de vlaggenstok te schuiven. Toen wij ’s avonds van een socialistische 1 mei-viering thuiskwamen troffen wij een verkoold stukje rood textiel aan onze geïmproviseerde vlaggenstok aan. Vanaf dat moment was bij mij de animo om wat voor vlag dan ook uit te steken verdwenen. Vijftig jaar later vind ik dat ik me wel grootmoedig over dat gevoel van gekwetste eigenwaarde heen kan zetten. Koningsdag heb ik als overtuigd republikein voorbij laten gaan, maar op 4 en 5 mei hangt hij buiten. Alleen, dat oranje schijfje aan het uiteinde zit me dwars. Misschien toch een kleur geven die wat beter bij mijn republikeinse inborst past?